ECLI:NL:CRVB:2005:AT9737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5753 NABW + 03/5754 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de uitspraak inzake aanvraag bijstandsuitkering en behandeling van gegevens

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellanten tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarin hun aanvraag om bijstandsuitkering op grond van de Algemene bijstandswet (ABW) buiten behandeling is gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 12 juli 2005 uitspraak gedaan. Appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. F.H. Barwegen, hebben in hoger beroep aangevoerd dat de gemeente Utrecht, als gedaagde, ten onrechte de aanvraag niet in behandeling heeft genomen. De gemeente had gesteld dat appellanten niet vóór de gestelde datum recente bankafschriften van hun Marokkaanse bankrekening hadden overgelegd, wat noodzakelijk was voor de beoordeling van hun aanvraag.

De Raad heeft vastgesteld dat de gemeente appellanten op 6 februari 2002 in de gelegenheid heeft gesteld om de aanvraag aan te vullen door de gevraagde bankafschriften vóór 21 februari 2002 in te leveren. Appellanten hebben echter nagelaten om de benodigde gegevens tijdig aan te leveren. De Raad heeft in zijn overwegingen benadrukt dat het bestuursorgaan bevoegd is om een aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad om de aanvraag aan te vullen.

De Raad concludeert dat appellanten niet hebben voldaan aan de eisen die aan hun aanvraag werden gesteld en dat de gemeente terecht heeft besloten om de aanvraag buiten behandeling te laten. De uitspraak van de rechtbank Utrecht is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is daarmee in lijn met de geldende wet- en regelgeving, en de Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd.

Uitspraak

03/5753 NABW + 03/5754 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], appellant, en [appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats],
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten heeft mr. F.H. Barwegen, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 9 oktober 2003, reg.nr. SBR 02/2126.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 14 juni 2005, waar appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Barwegen, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door E.J.W. Bruinsma, werkzaam bij de gemeente Utrecht.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten hebben op 22 januari 2002 bij gedaagde een aanvraag om bijstand ingevolge de Algemene bijstandswet ingediend. Deze aanvraag heeft geleid tot het besluit van 26 februari 2002 waarbij gedaagde de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling heeft gelaten op de grond
dat appellanten niet vóór 21 februari 2002 recente afschriften van hun Marokkaanse bankrekening hebben overgelegd.
Bij besluit van 21 augustus 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 26 februari 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellanten tegen het besluit van 21 augustus 2002 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan te stellen termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling is onder meer sprake van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag indien onvoldoende gegevens of bescheiden zijn verstrekt die een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
Gedaagde heeft appellanten bij brief van 6 februari 2002 in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen door vóór
21 februari 2002 de afschriften van hun Marokkaanse bankrekening in te leveren. Daarbij is aangegeven dat indien de gevraagde gegevens niet of te laat worden verstrekt de aanvraag niet verder kan worden behandeld. Voorafgaand aan deze brief heeft gedaagde appellanten reeds op 24 januari 2002 een "boodschappenlijst Abw" verstrekt, waarop is aangegeven dat de bankafschriften van de laatste drie maanden moeten worden overgelegd.
De Raad stelt vast dat appellanten de gevraagde bankafschriften van de Marokkaanse rekening niet vóór 21 februari 2002 hebben overgelegd. Nu deze gegevens onmiskenbaar van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en appellanten ook niet binnen de geboden termijn hebben aangegeven redelijkerwijs niet over de gevraagde gegevens te kunnen beschikken, was gedaagde bevoegd de aanvraag verder buiten behandeling te laten.
Gedaagde heeft zich naar het oordeel van de Raad voorts terecht op het standpunt gesteld dat met de door appellanten overgelegde op 17 januari 2002 gedateerde brief van de "Banque Populaire" het noodzakelijke inzicht in de transacties op de betreffende bankrekening niet is gegeven, reeds omdat slechts sprake is van een historisch overzicht tot 30 september 2001.
Nu ook overigens niet is gebleken dat gedaagde niet in redelijkheid had kunnen komen tot het besluit de aanvraag van appellanten niet te behandelen, kan het hoger beroep niet slagen en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
Gelet op het voorgaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) M. Pijper.