ECLI:NL:CRVB:2005:AT9596
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die in het verleden als volledig arbeidsongeschikt was beoordeeld. Appellant, geboren in 1969 en afkomstig uit Aruba, heeft in 1989 in Nederland gewerkt als productiemedewerker totdat hij in 1989 uitviel wegens rugklachten. Hij ontving arbeidsongeschiktheidsuitkeringen op basis van de AAW en WAO, met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Na een herbeoordeling in 1994 bleef deze mate van arbeidsongeschiktheid ongewijzigd. In 1999 werd appellant echter opnieuw beoordeeld door een verzekeringsarts, die concludeerde dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat was tot eenvoudig ongeschoold zittend werk. Dit leidde tot de conclusie dat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was, wat resulteerde in de intrekking van zijn WAO-uitkering per 1 juli 2000.
Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de eerdere beslissing van het Uwv had bevestigd. Tijdens de zitting op 30 juni 2005 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. S.J.M.H. Klerx. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen redenen waren om de beslissing van het Uwv te herzien. De Raad concludeerde dat de verzekeringsarts de medische beperkingen van appellant niet had onderschat en dat er geen nieuwe medische gegevens waren die de eerdere beoordelingen konden weerleggen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de intrekking van de WAO-uitkering rechtmatig was, aangezien er voldoende gangbare functies beschikbaar waren die aansloten bij de mogelijkheden van appellant.