ECLI:NL:CRVB:2005:AT9595
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering wegens detentie en de toepassing van artikel 43, vijfde lid, van de WAO
In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellant, die gedetineerd was. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 juli 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Alkmaar. Appellant had zijn uitkering sinds 13 augustus 1992 ontvangen, maar na zijn detentie vanaf 18 oktober 2001 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) besloten om de uitkering per 18 november 2001 in te trekken op basis van artikel 43, vijfde lid, van de WAO. Dit besluit werd door de rechtbank bevestigd.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de intrekking in strijd is met verschillende internationale verdragen, waaronder het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De Raad heeft echter geoordeeld dat de wetgeving, die met de Wet socialezekerheidsrechten gedetineerden (Wsg) in werking is getreden, in grote lijnen de rechterlijke toetsing kan doorstaan. De Raad heeft eerder in een uitspraak van 18 juni 2004 al geoordeeld dat de Wsg in overeenstemming is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.
De Raad heeft vastgesteld dat de intrekking van de WAO-uitkering terecht is gebeurd, omdat appellant rechtens zijn vrijheid was ontnomen. De Raad heeft de grieven van appellant verworpen en bevestigd dat de overgangstermijn van één maand voor de intrekking van de uitkering rechtmatig is. De uitspraak van de rechtbank wordt dan ook bevestigd, en het hoger beroep van appellant wordt afgewezen.