ECLI:NL:CRVB:2005:AT9553

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3314 WAO + 04/1875 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en ziekengeld bij proefplaatsing

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Betrokkene, die als management-assistente werkte, viel uit wegens nek-, arm- en handklachten en ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de schatting van de arbeidsongeschiktheid door het Uwv ontoereikend was, omdat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen niet passend waren. De Raad overweegt dat de functies van artsenbezoeker en receptionist niet in overeenstemming zijn met het belastbaarheidsprofiel van betrokkene, wat leidt tot de conclusie dat het hoger beroep van het Uwv niet slaagt.

Daarnaast wordt in deze uitspraak ook het besluit van het Uwv om ziekengeld te weigeren tijdens een proefplaatsing bij de VVV te Delft behandeld. Betrokkene had zich ziek gemeld tijdens deze proefplaatsing, maar het Uwv oordeelde dat zij arbeidsgeschikt was. De Raad concludeert dat de grondslag voor dit besluit is komen te vervallen, omdat de eerdere WAO-schatting niet houdbaar is. De Raad vernietigt het besluit van het Uwv en bepaalt dat het Uwv opnieuw op het bezwaar moet beslissen.

De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank met betrekking tot de WAO, maar vernietigt het besluit over de ziekengeldweigering. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van betrokkene, die zijn vastgesteld op € 966,--.

Uitspraak

03/3314 WAO + 04/1875 ZW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant en gedaagde (hierna: het Uwv),
en
[betrokkene], wonende te [woonplaats], gedaagde en appellante (hierna: betrokkene).
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Door het Uwv is op in het beroepschrift (met bijlagen) vermelde gronden in zaak 03/3314 WAO hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Gravenhage op 28 mei 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg. nr. AWB 02/4367 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens betrokkene is in deze zaak door mr. P. Burger, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend.
Bij brieven (met bijlagen) van 19 januari 2005 en 28 april 2005 heeft het Uwv in deze zaak zijn standpunt nader toegelicht.
Namens betrokkene heeft mr. Burger, voornoemd, op in het beroepschrift vermelde gronden in zaak 04/1875 ZW hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank ’s-Gravenhage op 26 februari 2004 tussen partijen gegeven uitspraak
(reg. nr. AWB 03/1657 ZW), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het Uwv heeft in deze zaak een verweerschrift ingediend.
Bij brief (met bijlagen) van 27 januari 2005 heeft betrokkene in beide zaken haar standpunt nader toegelicht.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad op 25 mei 2005, waar het Uwv zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. de Graaff, werkzaam bij het Uwv en waar betrokkene in persoon is verschenen, bijgestaan door een kantoorgenoot van mr. Burger, mr. E. Hoek.
II. MOTIVERING
Betrokkene, laatstelijk werkzaam als management-assistente voor 36 uur per week, viel op 21 december 1998 uit wegens wegens nek-, arm- en handklachten (rechts en links). Zij is op 14 september 1999 onderzocht door verzekeringsarts E.C.Versluis die als diagnose stelde RSI van elleboog en onderarm en RSI van pols en hand en die enige beperkingen constateerde, welke hij neerlegde in een belastbaarheidsprofiel van laatstgenoemde datum. Uitgaande van deze beperkingen is door arbeidsdeskundige L. Timmers vervolgens een viertal functies geselecteerd, te weten de functies van artsenbezoeker (fb-code 4611), vertegenwoordiger (fb-code 4620), advertentie-acquisiteur (fb-code 4722) en receptionist (fb-code 3941) en is het verlies aan verdiencapaciteit, gebaseerd op het mediane loon in de drie hoogst verlonende functies, berekend op 28,8%. In overeenstemming hiermee is betrokkene door het Uwv bij besluit van 16 december 1999 met ingang van 20 december 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Het hiertegen door betrokkene gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit op bezwaar van 22 mei 2000 ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit op bezwaar door betrokkene ingestelde beroep is bij uitspraak van de rechtbank van 2 november 2001, in verband met het niet langer handhaven door het Uwv van voormeld besluit op bezwaar, gegrond verklaard, met vernietiging van meergenoemd besluit op bezwaar en onder opdracht aan het UWV tot het nemen van een nieuw besluit op bezwaar met inachtneming van het door de rechtbank overwogene.
Bij het thans voorliggende bestreden besluit van 3 oktober 2002 (hierna: besluit I) is het bezwaar van betrokkene alsnog gegrond verklaard en is haar met ingang van 20 december 1999 een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Hierbij is aangegeven dat de functie van vertegenwoordiger (fb-code 4620) komt te vervallen en dat dit leidt tot indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse dan de aanvankelijk berekende klasse.
Zaak 03/3314 WAO (besluit I)
De rechtbank heeft het beroep tegen besluit I gegrond verklaard en dit besluit wegens een ontoereikende arbeidskundige grondslag vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank is bij de functies van artsenbezoeker (fb-code 4611) en receptionist (fb-code 3941) sprake van een ontoelaatbare overschrijding van het belastbaarheidsprofiel, zodat deze functies niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd.
Het Uwv heeft zijn standpunt in hoger beroep, deels desgevraagd, onder verwijzing naar rapporten van de staf-arbeids- deskundige van 12 augustus 2003 en de bezwaararbeidsdeskundige van 23 december 2004 en 22 april 2005, nader toegelicht. Ter zitting is dit standpunt van de zijde van het Uwv nog nader toegelicht. Van de zijde van betrokkene is in hoger beroep nog een rapport van neuroloog R.S.H.M. Beijersbergen van 22 juli 2004 en een rapport van revalidatie-arts
W.C.G. Blanken van 23 december 2004 ingebracht.
De Raad overweegt als volgt.
Vooropgesteld zij dat het geschil in hoger beroep, naar ook ter zitting door partijen is bevestigd, is beperkt tot de arbeidskundige grondslag van besluit I.
Blijkens het belastbaarheidsprofiel is ‘maximaal één uur per dag aaneengesloten zitten’ als belasting toegestaan. Gezien de verwoordingen functiebelasting van de functies van artsenbezoeker (rayonmanager, fb-code 4611) is in deze functies (functiecodes 2961-0050-002 en 2961-0050-003) echter een belastbaarheid van ‘maximaal twee uur per dag aaneengesloten zitten’ vereist. Daarbij is vermeld dat het gaat om zitten in de auto. Verder is daarbij aangegeven dat twee uur zitten achtereen af en toe zal voorkomen, maar zeker niet dagelijks en zeker niet verdeeld over de gehele dag.
Uit de van de zijde van het Uwv gegeven nadere toelichting op deze overschrijding, waarbij is verwezen naar CBBS-gegevens van de genoemde functies, komt naar voren dat het achtereen moeten zitten van twee uur nu en destijds niet voorkwam in de mate waarin dit verondersteld werd. De score van twee uur was volgens het Uwv gelegen in de FIS-systematiek, waarbij een maximaal voorkomende score in verband met een werkoverleg van één keer per maand moest worden vermeld. In het CBBS komt dezelfde functie voor, maar worden de diverse aspecten gedetailleerder weergegeven, aldus het Uwv.
Naar de Raad reeds meermalen heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van de Raad van 19 juli 2002, gepubliceerd in RSV 2000, 223) hanteert de Raad in zaken als de onderhavige als uitgangspunt dat de verzekerde en de toetsende instanties uit mogen gaan van de juistheid van de in het FIS weergegeven belasting, tenzij wordt aangetoond dat deze onjuist is. Naar het oordeel van de Raad is die onjuistheid van het FIS in dit geval niet aangetoond. Daartoe heeft de Raad overwogen dat met de van de zijde van het Uwv gegeven nadere toelichting meer vragen zijn opgeroepen dan beantwoord. Naar het oordeel van de Raad valt met de gegeven toelichting nog minder in te zien hoe in genoemde functies, naar blijkt uit de functiebeschrijvingen en de nadere toelichting in het rapport van de staf-arbeidsdeskundige van 12 augustus 2003, gemiddeld 8 tot 14 bezoeken aan apothekers per dag kunnen worden afgelegd en daarbij gesprekken plaatsvinden van een uur, terwijl bovendien nog van en naar de apothekers toe moet worden gereden. Voorts is het de Raad geenszins duidelijk kunnen worden om welke reden(en) ten aanzien van het aspect ‘zitten’ in de FIS-systematiek een bepaalde score in verband met het zitten bij een werkoverleg moest worden vermeld, terwijl uit de verwoordingen functiebelasting volgt dat de overschrijding van de toegestane belasting op dit onderdeel enkel verband houdt met het zitten in de auto. Gezien het voorgaande acht de Raad de zienswijze van het Uwv in dit geval niet concludent. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank de functies van artsenbezoeker dan ook terecht niet passend geoordeeld.
Blijkens het belastbaarheidsprofiel is verder sprake van een beperking ten aanzien van het hand- en vingergebruik rechts. Hierbij is vermeld dat enkele minuten schrijven of typen mogelijk wordt geacht, dat voortdurend repetitieve of intensieve bewegingen vermeden dienen te worden en dat kracht zetten beperkt is. Gezien de functiebeschrijvingen van de functiecodes 8313-0200-001 en 8313-0200-004 behorend bij de functie van receptionist (fb-code 3941) bestaat echter 35% van de te verrichten werkzaamheden uit tekstverwerking. Reeds uitgaande van dit enkele gegeven kan naar het oordeel van de Raad niet anders worden geoordeeld dan dat de rechtbank ook deze functies van receptionist terecht als niet passend heeft geoordeeld.
Ten aanzien van de functies van gastvrouw bij een bedrijf of instelling (functiecodes 8221-0072-011, 8221-0072-012 en 8221-0072-013), behorend tot de functie van receptionist (fb-code 3941), is voorts sprake van een overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van het aspect ‘dragen’. Blijkens de verwoordingen functiebelasting is in deze functies ‘gedurende één uur per dag vijf kilogram dragen’ vereist. Hierbij is aangegeven dat het gaat om het serveren van drank in de vorm van een enkel kopje koffie bij wachttijd en, voorts, dat hierbij geen gebruik wordt gemaakt van (dien)bladen. Uit de functiebeschrijvingen blijkt verder dat ook koffie en thee moeten worden verstrekt bij vergaderingen of besprekingen in de centrale hal. Desgevraagd heeft de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 23 december 2004 - nogmaals - aangegeven dat het in de regel gaat om een enkel kopje koffie en dat dit ook valt af te leiden uit de tijdsbesteding (5%), als weergegeven in de functiebeschrijving.
De Raad is - anders dan de rechtbank - van oordeel dat deze toelichting toereikend kan worden geoordeeld. Daarbij heeft de Raad tevens in aanmerking genomen dat - naar huidige maatstaven gemeten - bij bedrijven of instellingen doorgaans geen gebruik (meer) zal worden gemaakt van dienbladen bij het verstrekken van koffie en thee voor grotere groepen personen maar van thermoskannen. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank genoemde functies dan ook ten onrechte niet passend geoordeeld.
Met betrekking tot de overige tot de functie van receptionist behorende functies (functiecodes 8211-0013-002, 8496-0091-004 en 9411-0324-003) is de Raad, gezien het aanvullend commentaar in verband met markeringen van verzekeringsarts E.R. Gerritse van 2 augustus 2002, van oordeel dat deze functies, met uitzondering van de laatstgenoemde functie, passend moeten worden geoordeeld. Laatstgenoemde functie moet, in verband met het niet voldoen van betrokkene aan de opleidingseis (aanvullende receptie-opleiding), naar het oordeel van de Raad niet geschikt worden geacht.
De functies behorend tot de functie van advertentie-acquisiteur (fb-code 4722) moeten tot slot naar het oordeel van de Raad beide passend worden geoordeeld. Uit de verwoordingen functiebelasting bij deze functies blijkt dat sprake is van mogelijke overschrijdingen ten aanzien van de aspecten ‘gebruik van de nek’ en ‘hand- en vingergebruik’. Deze overschrijdingen zijn nader toegelicht op de beide verwoordingen functiebelasting en in de rapportage FIS-overleg van 16 juli 2002. Deze toelichtingen zijn naar het oordeel van de Raad toereikend te achten. Aan het door betrokkene in dit kader ingebrachte rapport van revalidatie-arts Blanken, waaruit volgt dat de functie van advertentie-acquisiteur voor haar ongeschikt moet worden geacht, kan, gelet op het ontbreken van een substantiële onderbouwing van dit standpunt in het rapport, niet het gewicht worden gehecht dat betrokkene daaraan gehecht wenst te zien.
Nu aan de schatting per 20 december 1999 onvoldoende functies ten grondslag liggen, slaagt het hoger beroep van het Uwv niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking
Zaak 04/1875 ZW
Betrokkene ontving ten tijde hier van belang naast haar uitkering ingevolge de WAO een uitkering ingevolge de Werkloos- heidswet. Op 22 juli 2002 is zij bij wijze van proefplaatsing en onder toekenning van een reïntegratie-uitkering, voor drie maanden werkzaamheden gaan verrichten als medewerkster marketing bij de VVV te Delft voor 16 uur per week. Vanuit die situatie heeft zij zich op 27 september 2002 ziek gemeld wegens toegenomen klachten (met name nekklachten en fibromyalgie).
Bij besluit van 4 februari 2003 is betrokkene met ingang van 27 september 2002 ziekengeld geweigerd op de grond dat zij met ingang van die datum niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt wordt geacht tot het verrichten van haar arbeid. Het tegen dit besluit door haar gemaakte bezwaar is bij bestreden besluit van 3 april 2003 (hierna: besluit II) ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen dit besluit door betrokkene ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
Het Uwv heeft zijn standpunt, nader toegelicht bij brief (met bijlage) van 19 januari 2005, gebaseerd op de rapporten van verzekeringsarts E. Ali van 31 januari 2003 en bezwaarverzekeringsarts M. Keus van 31 maart 2003. Hieruit komt onder meer naar voren dat betrokkene met ingang van 27 september 2002 arbeidsgeschikt is te achten voor een combinatie van de laatst verrichte functie en de in het kader van de voorgaande WAO-schatting als passend geselecteerde functies.
Wat hier verder ook van zij, gegeven de uitkomst van de procedure in het kader van de WAO (zaak 03/3314 WAO), als hiervoor nader uiteengezet, moet worden vastgesteld dat bedoelde WAO-schatting geen stand blijkt te kunnen houden. Dit leidt er toe dat thans niet gesproken kan worden van arbeid die na de laatste schatting in het kader van de WAO als passend kan worden aangemerkt. Gelet hierop en mede in aanmerking genomen dat, zoals ook de rechtbank terecht heeft overwogen, de werkzaamheden bij de VVV evenmin kunnen dienen als de maatstaf waaraan de ongeschiktheid tot werken moet worden beoordeeld, nu het daarbij om een proefplaatsing ging waarvoor betrokkenen niet werd betaald, moet worden geconcludeerd dat de grondslag aan besluit II is komen te ontvallen.
Het vorenstaande leidt de Raad tot de slotsom dat besluit II voor vernietiging in aanmerking komt. Het Uwv zal met inachtneming van het in deze uitspraak overwogene opnieuw op het bezwaar tegen het besluit van 4 februari 2002 moeten beslissen.
De Raad acht termen aanwezig om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger beroep. De te vergoeden proceskosten worden met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op
€ 966,-- (= € 322,-- + € 644,--) aan kosten van verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak met reg. nr. AWB 02/4367 WAO, met dien verstande dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen;
Vernietigt de aangevallen uitspraak met reg. nr. AWB 03/1657 ZW;
Verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit II gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag groot € 966,--;
Bepaalt dat van het Uwv een recht van € 414,- wordt geheven;
Bepaalt dat het Uwv aan betrokkene het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van € 133,--
(= € 31,-- + € 102,--) vergoedt.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2005.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.