ECLI:NL:CRVB:2005:AT9362
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- J.W.P. van der Hoeven
- Rechtspraak.nl
Weigering van ziekengeld aan werkneemster na bevalling en zwangerschap
In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan een werkneemster door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De werkneemster, die in dienst was bij gedaagde, had een aanvraag voor ziekengeld ingediend na haar bevalling. Het UWV weigerde echter de aanvraag, omdat zij van mening was dat de werkneemster niet ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid als gevolg van haar bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Gedaagde, de werkgever, maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat gedaagde niet als belanghebbende werd aangemerkt bij het besluit van het UWV.
De rechtbank Utrecht had eerder het besluit van het UWV vernietigd, maar het UWV ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 8 juni 2005 was gedaagde vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl het UWV zich niet liet vertegenwoordigen. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat artikel 2a van de Ziektewet, dat de werkgever als belanghebbende uitsloot bij besluiten over de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, van toepassing was. Dit artikel was per 1 maart 2003 vervallen, maar de Raad concludeerde dat het UWV gedaagde terecht niet-ontvankelijk had verklaard in het bezwaar.
De Raad oordeelde dat de privacy van de werknemer gewaarborgd moest blijven en dat de werkgever niet als belanghebbende kon worden aangemerkt in deze context. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.