ECLI:NL:CRVB:2005:AT9362

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3796 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van ziekengeld aan werkneemster na bevalling en zwangerschap

In deze zaak gaat het om de weigering van ziekengeld aan een werkneemster door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De werkneemster, die in dienst was bij gedaagde, had een aanvraag voor ziekengeld ingediend na haar bevalling. Het UWV weigerde echter de aanvraag, omdat zij van mening was dat de werkneemster niet ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid als gevolg van haar bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap. Gedaagde, de werkgever, maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het UWV verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat gedaagde niet als belanghebbende werd aangemerkt bij het besluit van het UWV.

De rechtbank Utrecht had eerder het besluit van het UWV vernietigd, maar het UWV ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 8 juni 2005 was gedaagde vertegenwoordigd door haar advocaat, terwijl het UWV zich niet liet vertegenwoordigen. De Centrale Raad van Beroep overwoog dat artikel 2a van de Ziektewet, dat de werkgever als belanghebbende uitsloot bij besluiten over de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, van toepassing was. Dit artikel was per 1 maart 2003 vervallen, maar de Raad concludeerde dat het UWV gedaagde terecht niet-ontvankelijk had verklaard in het bezwaar.

De Raad oordeelde dat de privacy van de werknemer gewaarborgd moest blijven en dat de werkgever niet als belanghebbende kon worden aangemerkt in deze context. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/3796 ZW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 5 september 2002 is gedaagde vanwege appellant in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Ziektewet (ZW).
De rechtbank Utrecht heeft bij uitspraak van 18 juni 2003 (SBR 02/2213) het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd.
Appellant is op bij beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Namens gedaagde heeft mr. R.L.J. van der Meer, advocaat te Veenendaal, een verweerschrift ingediend.
Op 4 december 2003 is namens appellant een aanvullend beroepschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 8 juni 2005, waar appellant zich, na kennisgeving, niet heeft doen vertegenwoordigen, en waar namens gedaagde zijn verschenen mr. Van der Meer voornoemd en [naam directeur], directeur van [gedaagde]
II. MOTIVERING
Bij besluit van 15 mei 2002 heeft appellant geweigerd aan [naam werkneemster], werkneemster van gedaagde, ziekengeld toe te kennen met ingang van 15 mei 2001, omdat de werkneemster met ingang van die datum niet ten gevolge van haar bevalling of de daaraan voorafgaande zwangerschap ongeschikt werd geacht tot het verrichten van haar arbeid.
Gedaagde heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij het bestreden besluit heeft appellant het bezwaar van gedaagde niet-ontvankelijk verklaard, omdat gedaagde naar het oordeel van appellant niet als belanghebbende bij het besluit van 15 mei 2002 is aan te merken.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd.
De Raad overweegt als volgt.
Bij uitspraak van 1 oktober 2003, gepubliceerd in USZ 2003, 321, heeft de Raad inzake het met ingang van 1 maart 2003 vervallen artikel 2a van de Ziektewet het volgende overwogen:
“Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Bij uitspraken van 24 september (JB 2002, 342) heeft de Raad geconcludeerd dat de werkgever ten aanzien van een besluit omtrent aanspraken van een werknemer op ziekengeld, als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, moet worden beschouwd. Deze conclusie geldt niet, indien de uitzondering van artikel 2a van de Ziektewet van toepassing is. Het met ingang van 1 maart 2003 vervallen artikel 2a van de Ziektewet luidde als volgt: Bij een besluit ingevolge deze wet dat betrekking heeft op het al dan niet bestaan of voortbestaan van de ongeschiktheid tot werken is belanghebbende degene op wiens aanspraken het besluit betrekking heeft. Voor een goed begrip van de reikwijdte van artikel 2a is de ontstaansgeschiedenis van het artikel van belang. Tijdens de parlementaire behandeling van de Awb is besloten het “ belanghebbende”-begrip in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb ook voor de wetgeving op het terrein van de sociale zekerheid te laten gelden. De wetgever achtte het evenwel niet wenselijk dat een werkgever als belanghebbende - en dus als bezwaar- en beroepsgerechtigde - zou worden aangemerkt bij geschillen omtrent de arbeidsongeschiktheid van zijn werknemer. Zou dat wel het geval zijn, dan zou de vraag rijzen of, en zo ja, op welke wijze het medisch dossier van de werknemer aan de werkgever ter kennis zou moeten worden gebracht. De privacybescherming in verband met het inzagerecht vanwege de werkgever in de medische gegevens van de werknemer zou eerst nader moeten worden bezien.
Teneinde te voorkomen dat de werkgever als belanghebbende zou kunnen worden aangemerkt ten aanzien van besluiten betreffende de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, is artikel 2a in de Ziektewet vastgelegd, welk artikel tegelijk met de Awb op 1 januari 1994 in werking is getreden. Een vergelijkbaar artikel 2a is tegelijkertijd in de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) opgenomen.
Uit de ontstaansgeschiedenis blijkt dat artikel 2a van de Ziektewet de strekking had de privacy te beschermen van de werknemer bij besluiten waaraan de beoordeling van diens arbeidsongeschiktheid ten grondslag lag. Deze strekking brengt mee dat het artikel
- anders dan wel gesteld is - niet alleen betrekking had op besluiten waarbij in geschil is of al dan niet sprake is van arbeidsongeschiktheid, maar eveneens op besluiten waarbij aard en oorzaak van de arbeidsongeschiktheid aan de orde zijn.
Een argument voor deze uitleg van artikel 2a is ook gelegen in de wettelijke regeling waarbij artikel 2a is vervallen. De regering heeft naar aanleiding van de discussie over het inzagerecht van de werkgever-belanghebbende in de medische gegevens van de werknemer een wettelijke regeling ontworpen voor dat inzagerecht. Deze regeling is per 1 augustus 1998 in de artikelen 88 en volgende van de WAO opgenomen.
Bij de Wet eigenrisicodragen Zietewet (wet van 14 nov. 2002, Stb. 2002, 584) is per 1 maart 2003 artikel 2a in de Ziektewet vervallen, waardoor het belanghebbende-begrip in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb onverkort van toepassing is op besluiten ingevolge de Ziektewet. In samenhang met het vervallen artikel 2a heeft de wetgever bij de Wet eigenrisicodragen Ziektewet in de derde afdeling, paragraaf 2, van de Ziektewet een regeling met betrekking tot medische besluiten opgenomen, welke overeenkomt met de WAO-bepalingen over het inzagerecht van de werkgever in de medische gegevens van de werknemer. Deze regeling heeft tot doel het recht van de werknemer op privacybeschering te verenigen met het recht van de werkgever om in het kader van een procedure op adequate wijze kennis te kunnen nemen van de op de zaak betrekking hebbende stukken met medische gegevens.
Deze wettelijke regeling bevestigt naar het oordeel van de Raad de conclusie dat artikel 2a van de Ziektewet betrekking had op besluiten waaraan de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer ten grondslag lag.”
Aan het besluit van 15 mei 2002 ligt een beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werkneemster [naam werkneemster] ten grondslag. Ten tijde in geding was artikel 2a van de Ziektewet nog van toepassing. Appellant heeft daarom gedaagde terecht niet-ontvankelijk verklaard in het bezwaar.
De Raad ziet in hetgeen gedaagde heeft aangevoerd geen reden voor een ander oordeel.
De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden vernietigd.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.W.P. van der Hoeven.