ECLI:NL:CRVB:2005:AT9332

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/3566 AW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid; afwijzing voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep op 27 juni 2005 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De Korpsbeheerder van de politieregio Zeeland had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg, die op 4 mei 2005 had geoordeeld dat het ontslag van gedaagde, dat was verleend op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid, niet gerechtvaardigd was. Gedaagde, die sinds 1974 werkzaam was bij de politie, had zich ziek gemeld na een gesprek over het handhavingsbeleid. De bedrijfsarts had gedaagde niet arbeidsongeschikt geacht, maar er waren wel zorgen over zijn werkhervatting. De rechtbank oordeelde dat de redenen voor het ontslag onvoldoende waren onderbouwd en dat gedaagde recht had op een eerlijke behandeling, ondanks de problematische communicatie. De Korpsbeheerder verzocht om een voorlopige voorziening om de werking van de uitspraak van de rechtbank te schorsen, omdat hij een nieuw besluit moest nemen. De voorzieningenrechter overwoog dat de aangevoerde redenen voor een spoedeisend belang niet zwaarwegend genoeg waren en dat de gevolgen van onmiddellijke uitvoering van de uitspraak voor rekening van het bestuursorgaan moesten komen. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en de Korpsbeheerder werd veroordeeld in de proceskosten van gedaagde.

Uitspraak

05/3566 AW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet, in het geding tussen:
de Korpsbeheerder van de politieregio Zeeland, verzoeker,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens verzoeker is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 4 mei 2005, nr. Awb 04/873, waarnaar hierbij wordt verwezen. Hierbij heeft verzoeker tevens verzocht om met toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening te treffen ertoe strekkende dat de werking van de aangevallen uitspraak wordt geschorst.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 20 juni 2005, waar verzoeker zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M. Weimar, werkzaam bij de politieregio Zeeland, en waar gedaagde in persoon is verschenen.
II. MOTIVERING
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de voorzieningen-rechter uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Gedaagde is sedert 1974 werkzaam bij de politie, de laatste jaren bij de politieregio Zeeland als [naam functie] in [naam regio]. In een brief van 4 december 2003 aan de districtschef en de teamchefs van [naam regio] heeft gedaagde zijn mening gegeven over het handhavingsbeleid op 30/60-kilometerwegen en de beschikbaarheid van een lasergun. Op 14 januari 2004 heeft onder meer hierover een gesprek plaatsgevonden tussen gedaagde en zijn teamchef, waarna gedaagde zich op 15 januari 2004 heeft ziek gemeld.
1.2. De bedrijfsarts, die gedaagde in de periode januari tot en met april 2004 drie maal heeft gezien, achtte gedaagde niet arbeidsongeschikt. Wel achtte hij het raadzaam om met alle betrokkenen om de tafel te gaan zitten om tot afspraken te komen omtrent werkhervatting en onderlinge communicatie.
1.3. In diezelfde periode zijn er nog meer gesprekken gevoerd tussen gedaagde en zijn leidinggevende(n), gericht op werkhervatting door gedaagde. Gedaagde heeft zich echter volgens verzoeker op het standpunt gesteld zijn werk niet te kunnen hervatten, zolang het handhavingsbeleid niet wijzigt. Ook heeft gedaagde aan de orde gesteld de volgens hem bij de politie bestaande ongeschreven code om snelheidsovertredingen, begaan door collega’s buiten werktijd, te seponeren.
1.4. Bij besluit van 4 juni 2004, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit van 15 november 2004, heeft verzoeker gedaagde met ingang van 1 augustus 2004 ontslag verleend op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder f, van het Besluit algemene rechtspositie politie wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
2. De rechtbank heeft dit besluit van 15 november 2004 bij de aangevallen uitspraak vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank vormen de voorliggende stukken onvoldoende grondslag voor de opvatting dat gedaagde behept is met zodanige eigenschappen van karakter, geest en gemoed, dat hij daardoor de functioneel vereiste persoonlijke eigenschappen mist voor het door hem beklede ambt. De rechtbank overwoog daarbij dat gedaagde aandacht mocht vragen voor de door hem aangekaarte kwesties, hoewel zij erkende dat de inhoud en toonzetting van gedaagdes brieven hierover grensoverschrijdende elementen bevatten. De rechtbank achtte het echter aannemelijk, gelet op een door gedaagde overgelegd psychiatrisch rapport, dat hieraan (een begin van) overspanning bij gedaagde ten grondslag heeft gelegen.
3. Verzoeker heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld en verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Het spoedeisend belang bestaat volgens verzoeker hierin dat de Awb hem dwingt een nieuw besluit te nemen. Daar hij het niet eens is met het in de uitspraak gestelde, zou hij het nemen van een nieuw besluit graag willen uitstellen totdat de Raad uitspraak in het hoger beroep heeft gedaan.
4. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 21 van de Beroepswet in verbinding met artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. De enkele omstandigheid dat de aangevallen uitspraak naar het oordeel van verzoeker niet in stand zal kunnen blijven, vormt op zichzelf niet een voldoende grondslag voor het oordeel dat een spoedeisend belang het treffen van een voorlopige voorziening vordert. De wetgever heeft immers aan het instellen van hoger beroep in zaken als de onderhavige uitdrukkelijk geen schorsende werking willen toekennen en daarmee het risico van mogelijke problemen bij de naleving van een in hoger beroep aangevochten uitspraak bij het betrokken bestuursorgaan gelegd.
Er zijn echter gevallen denkbaar waarin de door onmiddellijke uitvoering van die uitspraak betrokken belangen dermate zwaarwegend zijn dat er aanleiding bestaat dit door de wetgever gewenste stelsel te doorbreken.
4.3. Ter ondersteuning van zijn belang bij een voorlopige voorziening heeft verzoeker ter zitting aangevoerd dat gedaagde als gevolg van de aangevallen uitspraak geen ander besluit kan nemen dan het ongedaan maken van het ontslag, zodat gedaagde met terugwerkende kracht tot 1 augustus 2004 weer bij hem in dienst is. Dat betekent in dit geval, aangezien gedaagde door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen arbeidsongeschikt wordt geacht, dat verzoeker in verband met zijn reïntegratieverplichtingen zal moeten bezien of er passend werk is voor gedaagde. Nu het nog enige tijd duurt alvorens het hoger beroep wordt behandeld acht verzoeker dit een onwenselijke, en voor gedaagde onduidelijke en onzekere, situatie, omdat een en ander weer zal moeten worden teruggedraaid indien het hoger beroep, zoals verzoeker verwacht, slaagt.
4.4. Gedaagde heeft zijn grote belang benadrukt bij een reïntegratie naar passend werk.
4.5. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter leveren de door verzoeker aangevoerde redenen niet een zwaarwegend (spoedeisend) belang op als hiervoor bedoeld.. De door verzoeker geschetste gevolgen van onmiddellijke uitvoering van de aangevallen uitspraak gaan niet uit boven hetgeen in het algemeen, krachtens het wettelijk stelsel zoals onder 4.2. aangegeven, voor rekening van het betrokken bestuursorgaan dient te worden gelaten. Dat verzoeker daarbij voor onoverkomelijke problemen wordt gesteld, is door verzoeker niet aannemelijk gemaakt en is de voorzieningenrechter ook overigens niet kunnen blijken.
5. Gelet op het vorenstaande moet het verzoek worden afgewezen.
6. De voorzieningenrechter ziet tot slot aanleiding verzoeker te veroordelen in de proceskosten van gedaagde in het onderhavige geding, begroot op € 45,72 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Awb af.
Veroordeelt verzoeker in de proceskosten van gedaagde tot een bedrag van € 45,72, te betalen door de politieregio Zeeland.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van J.W.M. van Schaik als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2005.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) J.W.M. van Schaik.