ECLI:NL:CRVB:2005:AT9330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05/3533 NABW-VV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang

In deze zaak heeft de verzoeker, wonende te [woonplaats], hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam. Het verzoek om een voorlopige voorziening is ingediend op 20 mei 2005, na een eerdere afwijzing op 3 mei 2005 wegens het ontbreken van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij verwezen werd naar de eerdere uitspraken. De voorzieningenrechter concludeert dat er geen spoedeisend belang is dat een voorlopige voorziening rechtvaardigt. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en de voorzieningenrechter wijst erop dat de mogelijkheid om een voorlopige voorziening te vragen niet bedoeld is om de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. De verzoeker wordt geadviseerd om bij gedaagde een aanvraag voor bijzondere bijstand in te dienen indien nodig.

Uitspraak

05/3533 NABW-VV
U I T S P R A A K
van
DE VOORZIENINGENRECHTER VAN DE CENTRALE RAAD VAN BEROEP
inzake het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet in het geding tussen:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde.
I. INLEIDING
Bij brief van 15 december 2004 heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen de door de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam op 10 december 2004, reg.nrs. 04/4124 en 04/5514 NABW, tussen partijen gewezen uitspraak.
Bij brief van 18 maart 2005 heeft verzoeker verzocht om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit verzoek is door de voorzieningenrechter bij uitspraak van 3 mei 2005, reg.nr. 05/1989 NABW-VV, wegens het ontbreken van een spoedeisend belang, afgewezen.
Bij brief van 20 mei 2005, aangevuld bij brief van 1 juni 2005 is wederom verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak en naar de uitspraak van 3 mei 2005.
Naar aanleiding van het verzoek om een voorlopige voorziening van 20 mei 2005 komt de voorzieningenrechter tot de volgende beoordeling.
Ingevolge artikel 8:81 van de Awb in samenhang met artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter wijst er nogmaals op dat de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet bedoeld is om door middel van de zogenoemde ‘kortsluiting’ de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen.
Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
De voorzieningenrechter ziet in hetgeen verzoeker in zijn brieven van 20 mei en 1 juni 2005 met betrekking tot de problematiek rond zijn woninginrichting naar voren heeft gebracht geen grond aanwezig om te oordelen dat er sprake is van een zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de hoofdzaak inzake het besluit van 19 augustus 2004 met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding wegens gestelde onheuse bejegening door gedaagde niet zou kunnen worden afgewacht.
Het verzoek om voorlopige voorziening is dan ook kennelijk ongegrond, zodat de voorzieningenrechter gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak kan doen zonder toepassing van artikel 8:83, eerste lid, van de Awb.
Ter voorlichting van verzoeker merkt de voorzieningenrechter nog op dat verzoeker zich tot gedaagde kan wenden met een aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van woninginrichting, indien aanschaf of vervanging van duurzame
gebruiksgoederen voor hem noodzakelijk is. Tegen een eventuele afwijzing van een dergelijke aanvraag kan bij gedaagde bezwaar worden gemaakt en zo nodig de voorzieningenrechter van de rechtbank om een voorlopige voorziening worden gevraagd.
Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht ziet de voorzieningenrechter ten slotte geen aanleiding.
III. BESLISSING
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep,
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Aldus gegeven door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) P.E. Broekman.