ECLI:NL:CRVB:2005:AT9308
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht in een geschil over werktijdvermindering en nevenwerkzaamheden als uroloog
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een hoger beroep. De zaak betreft een geschil tussen de Raad van Bestuur van het academisch ziekenhuis Maastricht en een gedaagde die toestemming had gevraagd voor het verrichten van nevenwerkzaamheden als uroloog in een ander ziekenhuis. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde eerder toestemming had gekregen voor een werktijdvermindering van 20 procent, maar dat de Raad van Bestuur de toestemming voor nevenwerkzaamheden had geweigerd. Dit besluit was eerder door de rechtbank vernietigd, waarna de Raad van Bestuur opnieuw moest beslissen.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat er geen spoedeisend belang was bij de schorsing van de aangevallen uitspraak. De enkele omstandigheid dat de Raad van Bestuur meende dat de uitspraak niet in stand zou kunnen blijven, was niet voldoende om een spoedeisend belang aan te nemen. De wetgever heeft immers geen schorsende werking toegekend aan het hoger beroep in dergelijke zaken. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat er geen zwaarwegende belangen waren die een voorlopige voorziening rechtvaardigden.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en de Raad van Bestuur veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die zijn begroot op € 322,-. De uitspraak benadrukt het belang van de rechtszekerheid en de noodzaak voor bestuursorganen om beslissingen te nemen in overeenstemming met de wet en eerdere uitspraken.