ECLI:NL:CRVB:2005:AT9227

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
05-23 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaar tegen AWBZ-premieberekening

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die bezwaar heeft gemaakt tegen de definitieve berekening van de premie voor vrijwillige verzekering onder de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door de Sociale verzekeringsbank. De appellant, wonende in Spanje, heeft zijn bezwaar ingediend na het verstrijken van de wettelijke termijn van zes weken. De Sociale verzekeringsbank heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De appellant heeft aangevoerd dat hij door manische depressiviteit en concentratieproblemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 31 mei 2005, waarbij de appellant niet aanwezig was, maar de gedaagde zich liet vertegenwoordigen door mr. G. de Josselin. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant weliswaar in het verleden depressieve perioden heeft ervaren, maar dat er geen voldoende bewijs is dat hij gedurende de bezwaartermijn niet in staat was om een bezwaarschrift in te dienen. De Raad concludeert dat de Sociale verzekeringsbank redelijkerwijs kon concluderen dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was.

De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigt deze uitspraak. De Raad komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de AWBZ-premieberekening, aangezien het bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard. Tot slot ziet de Raad geen aanleiding om de proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

05/23 AWBZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Spanje), appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 december 2004,
reg.nr. 03/4789 AWBZ.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een nader stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 31 mei 2005, waar appellant niet is verschenen en gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. G. de Josselin, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en de toepasselijke algemeen verbindende voorschriften verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier, wat de feiten betreft, met het volgende.
Bij besluit van 17 juni 2003 heeft gedaagde de premie voor vrijwillige verzekering van appellant voor de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) definitief berekend.
Bij brief van 4 augustus 2003 heeft appellant tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Gedaagde heeft appellant in de gelegenheid gesteld toe te lichten waarom hij eerst na het verstrijken van de daarvoor geldende wettelijke termijn van zes weken zijn bezwaarschrift heeft ingediend, welke toelichting door appellant bij brief van 21 augustus 2003 is gegeven.
Bij besluit van 16 september 2003 heeft gedaagde het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens, niet-verschoonbare, termijnoverschrijding.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft daartoe, evenals in bezwaar en in beroep, aangevoerd dat hij wegens manische depressiviteit en daarmee samenhangende concentratieproblemen niet in staat is geweest binnen de wettelijke termijn een bezwaarschrift in te dienen.
De Raad stelt vast dat de gedingstukken geen toereikend aanknopingspunt bieden voor de vaststelling dat appellant gedurende de zes weken van de bezwaartermijn niet in staat zou zijn geweest een, al dan niet voorlopig, bezwaarschrift in te dienen. Uit de door appellant ingezonden psychiatrische rapportage van 8 augustus 1997 blijkt weliswaar dat appellant soms - dat wil zeggen: incidenteel - depressieve perioden heeft, maar dat enkele gegeven kan niet de conclusie dragen dat hiervan gedurende de hier van belang zijnde termijn ook daadwerkelijk sprake was.
Gelet hierop is de Raad met de rechtbank van oordeel dat gedaagde redelijkerwijs heeft kunnen concluderen dat de overschrijding van de bezwaartermijn niet-verschoonbaar is, zodat gedaagde het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De aangevallen uitspraak komt gezien het voorgaande voor bevestiging in aanmerking. De Raad komt dan ook, anders dan appellant met het hoger beroep beoogde te bereiken, niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van het onderliggende geschil omtrent de AWBZ-premieberekening.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een vergoeding in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. Th.G.M. Simons als voorzitter en mr. C. van Viegen en mr. W.I. Degeling als leden, in tegenwoordigheid van M. Pijper als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 12 juli 2005.
(get.) Th.G.M. Simons.
(get.) M. Pijper.