ECLI:NL:CRVB:2005:AT9219

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/193 REA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum REA-uitkering en verantwoordelijkheden bij aanvraagprocedure

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2005, staat de ingangsdatum van de REA-uitkering centraal. Appellant, die als arbeidsgehandicapte is aangemerkt, had een aanvraag voor een REA-uitkering ingediend na toestemming te hebben gekregen voor het volgen van een opleiding. De aanvraag was echter niet aangetekend verzonden, wat leidde tot een geschil over de ingangsdatum van de uitkering. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de REA-uitkering terecht is toegekend met ingang van 16 november 2001. De Raad stelt dat het risico van het niet ontvangen van de aanvraag voor rekening van de appellant komt, aangezien hij niet kan aantonen dat de aanvraag op een andere manier is verzonden. De Raad benadrukt dat het de verantwoordelijkheid van de appellant is om ervoor te zorgen dat zijn aanvraag correct en tijdig wordt ingediend. De uitspraak onderstreept de noodzaak voor aanvragers om zich bewust te zijn van de risico's verbonden aan het verzenden van belangrijke documenten zonder aangetekende verzending. De Raad oordeelt dat er geen aanleiding is om af te wijken van de standaardprocedures en bevestigt de beslissing van de rechtbank dat de ingangsdatum van de REA-uitkering correct is vastgesteld.

Uitspraak

03/193 REA
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[adres], wonende te [woonplaats], appellant,
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. F.H. Kuiper, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 2 december 2002, reg.nr. 02/234 en 02/235 WW K1.
Bij schrijven van 25 februari 2003 zijn de beroepsgronden ingediend en is medegedeeld dat het hoger beroep voor zover betrekking hebbend op het besluit van 8 november 2001 inzake het herkrijgen van de status van werknemer voor 8,5 uur per week wordt ingetrokken.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 1 juni 2005, waar zoals tevoren aangekondigd, appellant en zijn gemachtigde niet zijn verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P.H.H.J. Krijnen, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Appellant is aangemerkt als arbeidsgehandicapte. Door gedaagde is het reïntegratiebedrijf Agens B.V. ingeschakeld ten behoeve van de reïntegratie van appellant. In dat kader is door Agens een arbeidsintegratieplan opgesteld. Om appellant een beter toekomst- perspectief te geven op de arbeidsmarkt is door Agens vervolgens een scholingsplan gemaakt en is geadviseerd appellant de opleiding ICT-medewerker/netwerkbeheerder te laten volgen.
Bij besluit van 8 november 2001 heeft gedaagde appellant toestemming gegeven tot het volgen van deze opleiding. Daarbij is appellant medegedeeld dat na ontvangst van het aanvraagformulier van de Reïntegratie-uitkering (REA-uitkering) de WW-uitkering van appellant zou worden omgezet in een REA-uitkering.
Op 9 november 2001 heeft appellant het aanvraagformulier voor de REA-uitkering aan gedaagde toegezonden. In dit formulier heeft appellant aangegeven dat hij al eerder een REA-uitkering had aangevraagd.
Bij besluit van 18 december 2001 is aan appellant ingaande 16 november 2001 een REA-uitkering toegekend.
Bij schrijven van 18 december 2001 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen de ingangsdatum van de REA-uitkering. In het bezwaarschrift heeft appellant te kennen gegeven dat de ingangsdatum van de REA-uitkering moet zijn 20 augustus 2001, omdat hij op die datum met zijn opleiding is gestart en hij de eerdere aanvraag om een REA-uitkering al had gedaan op
27 augustus 2001.
Bij besluit van 17 januari 2002 is het bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit berust op het standpunt dat de door appellant op 27 augustus 2001 verzonden aanvraag nooit bij gedaagde is aangekomen. Het risico van het niet aangetekend verzenden van de aanvraag komt volgens gedaagde voor rekening van de afzender -dus voor appellant.
De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 17 januari 2002 bij uitspraak van 2 december 2002 ongegrond verklaard.
In hoger beroep is aangevoerd dat het de taak van het door gedaagde ingeschakelde reïntegratiebedrijf Agens was om te zorgen dat alle omtrent de reïntegratie te volgen procedures goed verlopen en dat Agens er op had moeten toezien dat tijdig en correct een REA-uitkering zou worden aangevraagd. Het is in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur om in het onderhavige geval aan het te laat indienen van de aanvraag het rechtsgevolg te verbinden als bedoeld in art 7, lid 2, sub c van de regeling Aanvraagtermijnen REA 2001.
De Raad beantwoordt de vraag of gedaagde terecht de REA-uitkering heeft toegekend ingaande 16 november 2001 evenals de rechtbank bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Nu appellant het aanvraagformulier dat door hem op 27 augustus 2001 zou zijn verzonden niet aangetekend heeft verzonden en de verzending van bedoeld aanvraagformulier ook niet op een andere manier heeft kunnen aantonen, komt het risico van het niet ontvangen daarvan door gedaagde volgens vaste jurisprudentie van de Raad, voor rekening van appellant. De Raad is dan ook van oordeel dat gedaagde met toepassing van het bepaalde in artikel 7, tweede lid, sub c, van de Regeling aanvraagtermijnen Wet REA 2001 de REA-uitkering terecht op 16 november 2001 heeft doen ingaan. Dat appellant niet is gewezen op het eventuele risico van een niet aangetekende verzending neemt niet weg dat hij zelf verantwoordelijk is voor de verzending van zijn aanvraag en dat hij het risico van het niet aankomen van de betreffende aanvraag niet kan afwentelen op gedaagde.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2005.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) R.L. Rijnen.