[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Algemeen Directeur van de Atlant Groep, gevestigd te Helmond, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van
10 oktober 2002 (lees: 2003), nr. AWB 03/304 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Beide partijen hebben nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 26 mei 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. L.A.M. van den Eeden, advocaat te Eindhoven. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. dr. G.F.G. Houtsma en
mr. E.A.J. Vergouwen, beiden werkzaam bij de Atlant Groep.
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellant was als ambtenaar in dienst van Helso Helmond, een samenwerkings-verband van een aantal gemeenten in de regio Helmond op het gebied van sociale werkvoorziening. Met ingang van 1 januari 2002 zijn Helso Helmond en de Stichting Arbeidsplaatsen Regio Helmond (Stap) een samenwerkingsverband aangegaan onder de naam Atlant Groep. De ambtelijke rechtspositie van appellant is hierbij onverkort van kracht gebleven.
1.2. Aan appellant is de organieke functie van [naam functie] toegewezen, welke functie in de loop van 2002 aan de hand van een daartoe opgestelde functiebeschrijving is gewaardeerd. Deze waardering heeft geleid tot toekenning van salarisschaal 9 aan deze functie. Bij besluit van 20 augustus 2002 is appellant van een en ander mededeling gedaan. Bij het bestreden besluit van 8 januari 2003 is het bezwaar van appellant tegen het besluit van 20 augustus 2002 gegrond verklaard voorzover dit was gericht tegen de beschrijving van zijn functie, onder aanpassing van deze beschrijving. Het bezwaar van appellant tegen de waardering van zijn functie is evenwel ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. Het geschil in hoger beroep is beperkt tot de vraag wat er zij van gedaagdes waardering met 1 punt van het aspect leidinggeven.
3.2. Appellant is van mening dat voor leidinggeven 2 punten dienen te worden toegekend. In dit verband heeft hij gesteld dat hij volledig leiding geeft aan zes medewerkers, te weten vier werkleiders, een administratieve kracht en een kantinemedewerker, en dat hij partieel leiding geeft aan de ongeveer 80 op de kwekerij werkzame produktiemede-werkers. Appellant heeft voorts een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan.
3.3. Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.1. De Raad stelt bij zijn beoordeling voorop dat de rechterlijke toetsing in een geval als dit een terughoudende dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat eerst tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
4.2.1. Wat de hiërarchische verhoudingen binnen het betrokken bedrijfsonderdeel (Cultuurtechnisch Bedrijf) betreft, is uit de stukken gebleken dat boven appellant een bedrijfsleider staat en dat onder appellant meergenoemde zes medewerkers werkzaam zijn, terwijl de produktiemedewerkers onder de werkleiders hun bezigheden verrichten.
Voor de omschrijving van de begrippen volledig en partieel leidinggeven in het toepasselijke functiewaarderingssysteem verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak.
4.2.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat gedaagdes standpunt dat de [naam functie] slechts partieel leiding geeft aan bedoelde zes medewerkers niet onhoudbaar is te achten. De Raad verwijst naar hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen. Ook de Raad acht in het bijzonder van belang dat de bedrijfsleider de eind verantwoordelijkheid heeft bij personele aangelegenheden.
4.2.3. Waar het gaat om de positie van de productiemedewerkers overweegt de Raad dat uit de functiebeschrijving van de werkleider blijkt dat deze aan deze medewerkers leiding geeft. Onder dit leidinggeven wordt in die beschrijving onder meer verstaan dat het personeelsbeleid ten aanzien van onder andere plaatsing, opleidingen, sancties en arbeidsvoorwaarden wordt uitgevoerd. Verder worden door de werkleider instructies aan de productiemedewerkers gegeven. Bovendien beoordeelt hij de medewerkers, houdt hij werkoverleg en voert hij functioneringsgesprekken met hen. Voor leidinggeven is bij deze functie een score van 3 punten toegekend. Hieruit blijkt van vérgaande taken en bevoegdheden van de werkleider naar de productiemedewerkers toe. Van concrete leidinggevende taken en bevoegdheden van de [naam functie] met betrekking tot de productiemedewerkers is daarentegen niet gebleken. Weliswaar worden in de functiebeschrijving van de [naam functie] onder de personen waaraan leiding wordt gegeven ook de productiemedewerkers genoemd, maar gedaagde kon zich redelijkerwijs op het standpunt stellen dat hieraan voor de functiewaardering geen betekenis toekomt, nu in de uitwerking van de bij deze functie behorende taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden als specifieke taken ten opzichte van de productiemedewerkers alleen zijn vermeld het motiveren en stimuleren. Gezien het vorenstaande is de Raad van oordeel dat het standpunt van gedaagde dat in de functie van [naam functie] aan de productiemede-werkers geen partieel leiding zoals omschreven in het functiewaarderingssysteem, doch alleen begeleiding wordt gegeven, niet onhoudbaar is te achten.
4.3. Het beroep dat appellant, onder verwijzing naar de waardering van de vergelijkbare functie van productieleider, op het gelijkheidsbeginsel heeft gedaan, treft geen doel. Gedaagde heeft immers te kennen gegeven dat bij die waardering een fout is gemaakt. Weliswaar is gedaagde niet voornemens de betrokken functie opnieuw, en dan op juiste wijze, te waarderen doch gedaagde heeft dit niet ten onrechte niet meer nodig geacht nu in deze functie geen nieuwe medewerkers meer als ambtenaar zullen worden aangesteld. De ter zitting door appellant genoemde situatie van mevrouw H. betreft volgens gedaagde een horizontale verplaatsing, zodat geen sprake is van een vergelijkbare situatie.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. J.Th. Wolleswinkel en mr. J.L.P.G. van Thiel als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2005.