ECLI:NL:CRVB:2005:AT9170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3781 AW, 03/3783 AW t/m 03/3791 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling functiewaardering verpleegkundigen ambulancezorg door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van verpleegkundigen ambulancezorg tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de functiewaardering van hun functie ter discussie staat. De appellanten, die werkzaam zijn als verpleegkundigen, hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank van 13 juni 2003, waarin hun beroepen ongegrond zijn verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 19 mei 2005 en heeft de appellanten bijgestaan door hun advocaat, mr. H. Hartman. De gedaagde partij, het Dagelijks Bestuur van het Streekgewest Westelijke Mijnstreek, heeft zich laten vertegenwoordigen door medewerkers van de organisatie.

De Raad heeft vastgesteld dat de functiebeschrijving van de verpleegkundigen op 20 december 2000 is vastgesteld, maar dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat deze beschrijving eerder, op 3 mei 2000, was vastgesteld. De Raad oordeelt dat de rechtbank niet voldoende rekening heeft gehouden met de grieven van de appellanten, die stellen dat de functiebeschrijving niet alle relevante aspecten van hun functie omvat. De Raad heeft de argumenten van de appellanten gevolgd en geconcludeerd dat de waardering van de functie op onvoldoende gronden berust.

De Raad heeft verder geoordeeld dat de waardering van het opleidings- en kennisniveau, evenals de zelfstandigheid, niet onhoudbaar zijn. De Raad heeft de gedaagde partij in het gelijk gesteld, omdat de waardering van de functie op basis van de FUWA-MET methode niet onterecht is. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen termen aanwezig geacht voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 29 juni 2005.

Uitspraak

03/3781 AW, 03/3783 AW t/m 03/3791 AW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant 1], wonende te [woonplaats], en 9 anderen zoals vermeld op de bijlage bij de uitspraak, appellanten,
en
het Dagelijks Bestuur van het Streekgewest Westelijke Mijnstreek, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Namens appellanten is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 13 juni 2003, nrs. AWB 02/59 t/m 02/68 AW I GIF, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Desgevraagd heeft verweerder nadere informatie verschaft.
Namens appellanten is hierop gereageerd en zijn nadere stukken ingezonden.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van 19 mei 2005, waar appellanten
[appellant 1 en 2 anderen] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. H. Hartman, advocaat te Roermond, die eveneens namens de overige appellanten is verschenen. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.M.G. Notten en drs. G.L.M. Denissen, beiden werkzaam bij het Streekgewest Westelijke Mijnstreek.
II. MOTIVERING
1. Voor een uitgebreidere weergave van de hier van belang zijnde feiten en omstandig-heden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
1.1. Appellanten zijn werkzaam als verpleegkundigen ambulancezorg. Op 19 juni 2000 is de (nieuwe) beschrijving van deze functie volgens de organieke functiewaarderings-methode FUWA-MET vastgesteld. Bij besluit van 20 december 2000 is deze functie-beschrijving bekend gemaakt. Bij dat besluit is aan appellanten tevens meegedeeld dat hun functie is gewaardeerd met een totaalscore van 50 punten, hetgeen op grond van de conversietabel leidde tot indeling van de functie per 1 januari 2000 in salarisschaal 8. Deze besluiten zijn na bezwaar gehandhaafd bij besluiten van 27 november 2001.
2. De rechtbank heeft de hiertegen namens appellanten ingestelde beroepen bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard.
3.1. Namens appellanten is gesteld dat de rechtbank er ten onrechte van uit is gegaan dat de organieke functiebeschrijving conform de daarvoor geldende procedure op 3 mei 2000 is vastgesteld, als gevolg waarvan de grieven tegen die beschrijving niet konden slagen.
3.2. De Raad volgt appellanten hierin. De brief van 3 mei 2000 van de secretaris van het Streekgewest Westelijke Mijnstreek over de conceptfunctiebeschrijving is naar het oordeel van de Raad niet aan te merken als de vaststelling van de functiebeschrijving, nu uitdrukkelijk in de brief wordt vermeld dat de functie pas na ingewonnen advies van de ondernemingsraad definitief zal worden vastgesteld en gewaardeerd. Aangezien de beschrijving (net als de waardering) aan appellanten niet eerder bekend is gemaakt dan bij brief van 20 december 2000 en appellanten een rechtstreeks belang hebben bij die beschrijving, nu deze bepalend is voor de uitkomst van de waardering (zie hiervoor de uitspraak van de Raad van 1 juli 1999, LJN AA8646, TAR 1999, 125), had de rechtbank aan deze grieven niet zonder meer voorbij mogen gaan.
4.1. Met betrekking tot de functiebeschrijving is namens appellanten gesteld dat daarin niet alle relevante en niveaubepalende aspecten van hun functie zijn vermeld, in het bijzonder ontbreekt daaraan de beschrijving van de werkzaamheden die appellanten moeten verrichten bij grootschalige rampen en ongelukken.
4.2. De Raad is van oordeel dat gedaagde zich, gelet op het in de functiebeschrijving vermelde doel van de functie en de daarin opgenomen productomschrijvingen, op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de werkzaamheden die appellanten verrichten bij grootschalige rampen en ongelukken in wezen niet afwijken van de reguliere werkzaamheden van ambulanceverpleegkundigen. Dat appellanten daarnaast nog specifieke werkzaamheden zouden moeten verrichten in opdracht van gedaagde, is niet gebleken.
5.1. Met betrekking tot de in geding zijnde functiewaardering hebben appellanten
- samengevat - aangevoerd dat de aspecten kennis- en opleidingsniveau en zelfstandigheid ondergewaardeerd zijn.
5.2. De Raad stelt bij de beoordeling van een waardering als onderhavige voorop dat de rechterlijke toetsing terughoudend dient te zijn, in die zin dat de rechter zich, naast de overigens in aanmerking komende toetsing van het bestreden besluit aan regels van geschreven en ongeschreven recht en algemene rechtsbeginselen, moet beperken tot de vraag of de in geding zijnde waardering op onvoldoende gronden berust. Dit laatste betekent dat pas tot vernietiging van de omstreden waardering kan worden overgegaan indien deze als onhoudbaar moet worden aangemerkt. Daarvoor is ontoereikend de enkele omstandigheid dat een andere waardering op zichzelf verdedigbaar is.
5.3. Het FUWA-MET systeem gaat voor wat betreft de waardering van het opleidings- en kennisniveau uit van drie grootheden, namelijk het voor het vervullen van de functie ten minste vereiste algemene opleidingsniveau, de vereiste aanvullende opleidingen en de ervaringsjaren, waarbij de Raad opmerkt dat het in de functiebeschrijving genoemde opleidingsniveau slechts indicatief van aard is.
5.4. Dat gedaagde de waardering van het algemene opleidingsniveau heeft gebaseerd op een MBO Middenkaderopleiding Niveau 4, bijvoorbeeld MBO Verpleegkundige, acht de Raad, mede gelet op de voor deze 'karaktereigenschap' daarenboven benodigde aanvullende opleiding en ervaringsjaren, op zichzelf niet onverdedigbaar. Het feit dat appellanten allemaal een HBO-opleiding hebben gevolgd kan daaraan niet af doen, nu het bedoelde opleidingsniveau uiteraard door de individuele functievervuller ook op andere manieren behaald of zelfs overschreden kan worden zonder dat daarmee de (organieke) waardering op dit aspect onhoudbaar wordt.
5.5. De waardering van het kennisonderdeel 'aanvullende opleiding' is blijkens de toelichting op het FUWA-MET systeem gebaseerd op de vraag welke aanvullende opleidingen en cursussen noodzakelijk zijn om alle bij de functie behorende taken en werkzaamheden naar behoren te kunnen vervullen. Gedaagde is bij de waardering hiervan uitgegaan van een studiebelasting van tussen de 500 en 1000 uren en heeft dit met twee punten gewaardeerd. Kennisaspecten van operationele aard die uitsluitend in de praktijk kunnen worden opgedaan zijn daarbij niet meegerekend, omdat deze aspecten volgens gedaagde blijkens de omschrijving van het begrip ervaringsjaren in het FUWA-Met systeem uitdrukkelijk vallen onder de voor de functie noodzakelijke 'ervaringsjaren'. Gelet op de door gedaagde bedoelde omschrijving komt de Raad tot het oordeel dat gedaagdes standpunt - inhoudende dat de kennisaspecten van operationele aard niet onder het aspect 'aanvullende opleidingen' vallen maar als 'ervaringsjaren' moeten worden beschouwd - niet onjuist is.
5.6. Ten slotte is de Raad van oordeel dat de waardering van het aspect 'zelfstandigheid' waarbij met behulp van de tabel voor zelfstandigheid in het FUWA-MET systeem is uitgegaan van gedetailleerde voorschriften in combinatie met een ruime beslissings-vrijheid (7A), evenmin als onhoudbaar kan worden aangemerkt, gelet op de toelichting die op dit aspect - ook door appellanten - ter zitting is gegeven en waaruit blijkt dat de eventueel te verrichten medische handelingen inderdaad aan gedetailleerde protocollen gebonden zijn, terwijl de beslissingsvrijheid vooral is gelegen in de keuze van het toe te passen protocol.
6. Gelet op het vorenoverwogene moet de aangevallen uitspraak worden bevestigd.
7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en mr. J.C.F. Talman en
mr. G.F. Walgemoed als leden, in tegenwoordigheid van mr. L.N. Nijhuis als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2005.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) L.N. Nijhuis.
HD
27.06
+B