ECLI:NL:CRVB:2005:AT9120

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 juli 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5053 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 10 oktober 1989 een uitkering ontving. De mate van arbeidsongeschiktheid was aanvankelijk vastgesteld op 35 tot 45%, maar na een ziekmelding op 19 april 2000 werd deze herzien naar 80 tot 100%. De verzekeringsarts V.H. Post heeft op 19 juni 2001 beperkingen vastgesteld met betrekking tot het houdings- en bewegingsapparaat, alsook psychische beperkingen. De arbeidsdeskundige C.J. Olyslager heeft op basis van het belastbaarheidspatroon functies geselecteerd en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 45 tot 55%. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van gedaagde ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het belastbaarheidspatroon en dat de functies passend waren.

In hoger beroep heeft appellant opnieuw aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn handklachten. De Raad heeft echter, net als de rechtbank, geconcludeerd dat de medische beperkingen niet zijn onderschat. De bezwaarverzekeringsarts Van Dam-Horowitz heeft de informatie uit de behandelend sector meegewogen en voldoende rekening gehouden met de handklachten. Appellant heeft geen nieuwe medische stukken ingediend die aanleiding zouden geven tot twijfel aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de aan appellant voorgehouden functies passend zijn, wat leidt tot de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45 tot 55%.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5053 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift (met bijlage) vermelde gronden in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Middelburg op 12 september 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. Awb 02/481), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en heeft op 15 april 2005 desverzocht een nader stuk ingezonden.
Appellant heeft op 3 mei 2005 een stuk ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 8 juni 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. A.J.M. van Hees, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan appellant is met ingang van 10 oktober 1989 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na een ziekmelding per 19 april 2000 is de WAO-uitkering van appellant na een wachttijd van 52 weken herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
Appellant is op 19 juni 2001 onderzocht door de verzekeringsarts V.H. Post, die hierover op dezelfde datum heeft gerapporteerd. Volgens Post moeten onder meer beperkingen worden aangenomen met betrekking tot de belastbaarheid van het houdings- en bewegingsapparaat. Ook moeten volgens Post beperkingen worden aangenomen met betrekking tot fysiek belastende werkzaamheden in verband met een eerder doorgemaakt hartinfarct. Voorts is melding gemaakt van al langer bestaande handklachten in verband met het syndroom van Raynaud. Vanwege deze klachten moeten volgens Post beperkingen worden aangenomen met betrekking tot werken bij bepaalde klimatologische omstandigheden en werken met hoogfrequente trillingen. Tot slot moet volgens Post nog een beperking op psychisch vlak worden aangenomen. De desbetreffende beperkingen zijn neergelegd in een belastbaarheidspatroon d.d. 19 juni 2001.
Vervolgens heeft de arbeidsdeskundige C.J. Olyslager aan de hand van dit belastbaarheidspatroon functies geselecteerd en op 5 september 2001 een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat, gezien de aan deze functies te ontlenen loonwaarde, de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 45 tot 55% moet worden gesteld. Bij besluit van 18 september 2001 heeft gedaagde de WAO-uitkering van appellant met ingang van 10 november 2001 herzien en nader vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
In de bezwaarfase heeft de bezwaarverzekeringsarts S. van Dam-Horowitz appellant op 8 augustus 2002 gehoord en heeft zij op 19 augustus 2002 een rapport uitgebracht. Hierin is vermeld dat met name de mate waarin rekening is gehouden met de handklachten een geschilpunt vormt. Met betrekking tot deze klachten heeft Van Dam-Horowitz verwezen naar brieven van de behandelend internist-nefroloog A.T.J. Lavrijssen d.dis 17 december 2001 en 14 augustus 2002. In de laatstgenoemde brief is onder meer het volgende vermeld:
“M.b.t. leefregels kan ik mededelen dat uitsluitend beperking van expositie aan koude over het algemeen de klachten enigszins kan minderen. Patiënt heeft echter ook klachten buiten koude expositie om. Een andere mogelijke factor die de klachten kan beïnvloeden is de uitoefening van druk op de handen. Het lijkt mij verstandig dat patiënt zware werkzaamheden vermijdt met name klachten waarbij hij kracht met de handen uit moet oefenen cq. moet tillen.”
Van Dam-Horowitz heeft in dit verband aangegeven dat in het belastbaarheidspatroon voldoende rekening is gehouden met de handklachten. Wat betreft de aan appellant voorgehouden functies heeft Van Dam-Horowitz erop gewezen dat deze binnen worden verricht en geen zware belasting van de handen meebrengen. Voorts heeft Van Dam-Horowitz een toelichting gegeven op de bij deze functies voorkomende markeringen. Van Dam-Horowitz heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn. Bij besluit van 22 augustus 2002 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde de bezwaren van appellant ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen, kort samengevat, dat er geen reden is om te twijfelen aan de juistheid van het opgestelde belastbaarheidspatroon en dat de aan appellant voorgehouden functies als passend kunnen worden aangemerkt.
In hoger beroep heeft appellant evenals in eerste aanleg aangevoerd dat door gedaagde onvoldoende rekening is gehouden met zijn handklachten.
De Raad overweegt als volgt.
Evenmin als de rechtbank is de Raad tot de conclusie kunnen komen dat de medische beperkingen van appellant door gedaagde zijn onderschat. Hierbij overweegt de Raad dat de bezwaarverzekeringsarts Van Dam-Horowitz de beschikbare informatie uit de behandelend sector heeft meegewogen en gemotiveerd heeft aangegeven dat in het belastbaarheids- patroon voldoende rekening is gehouden met de handklachten. Daarnaast wijst de Raad erop dat appellant geen nieuwe medische stukken in het geding heeft gebracht die aanleiding zouden kunnen geven voor twijfel aan de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts.
Voorts is de Raad, mede gezien de toelichting hierop van bezwaarverzekeringsarts Van Dam-Horowitz, van oordeel dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem als passend kunnen worden aangemerkt. Vergelijking van de mediane loonwaarde van die functies met het voor appellant geldende maatmaninkomen leidt tot indeling in de arbeidsongeschikt- heidsklasse 45 tot 55%.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Raad geen aanleiding gezien.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst in tegenwoordigheid van mr. J.W.P. van der Hoeven als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 juli 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J.W.P. van der Hoeven.