ECLI:NL:CRVB:2005:AT9069

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/6167 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep niet-ontvankelijk wegens niet betalen griffierecht

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard omdat hij het griffierecht niet tijdig had betaald. Appellant stelde dat hij in een financieel nijpende situatie verkeerde, waardoor hij niet in staat was het griffierecht te voldoen. Tijdens de zitting van de Centrale Raad van Beroep op 11 mei 2005 heeft appellant deze situatie mondeling toegelicht, maar de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om af te wijken van de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, omdat appellant niet had aangetoond dat hij financieel niet in staat was om het griffierecht te betalen. De Raad merkte op dat appellant niet had gereageerd op eerdere brieven van de rechtbank en pas in hoger beroep zijn financiële situatie naar voren bracht. Dit werd niet als voldoende onderbouwing gezien voor zijn verzuim om het griffierecht te betalen. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de aangevallen uitspraak terecht was en bevestigde deze.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/6167 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft op bij beroepschrift aangegeven gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Arnhem op 3 november 2004 tussen partijen gewezen uitspraak, reg. nr. 04/1540 WW (hierna: de aangevallen uitspraak), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 11 mei 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door J.S. Laarakker, en waar gedaagde zich -met bericht- niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant het griffierecht niet -binnen de gestelde termijn- heeft betaald, terwijl niet is gebleken van enige omstandigheid op grond waarvan appellant redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.
De Raad wijst er allereerst op dat, anders dan door appellant wellicht wordt verondersteld, in hoger beroep slechts de vraag aan de orde kan komen of appellant tijdig het griffierecht heeft betaald en of de rechtbank in dat verband het beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat het voor hem niet mogelijk is geweest om eerder het griffierecht te betalen in verband met een financieel nijpende situatie. Ter zitting van de Raad heeft appellant deze financieel nijpende situatie en de overige omstandigheden waarin hij destijds verkeerde mondeling nader toegelicht.
De Raad is van oordeel dat hetgeen is aangevoerd niet tot de conclusie kan leiden dat redelijkerwijs niet kan worden gezegd dat appellant niet in verzuim is geweest, nu de, niet met schriftelijke gegevens, onderbouwde stelling dat er niet over inkomen werd beschikt hiervoor niet toereikend is.
Daarbij merkt de Raad op voor dit oordeel te meer aanleiding te zien, nu appellant in het geheel niet heeft gereageerd op de brieven van de rechtbank d.dis 19 juli en 25 augustus 2004, niet ter zitting van de rechtbank d.d. 29 oktober 2004 is verschenen en eerst in hoger beroep een beroep doet op zijn financiële onmacht. Dat appellant ten tijde in geding bij de rechtbank in moeilijke privé omstandigheden verkeerde, zoals appellant ter zitting van de Raad nog heeft aangegeven, kan hieraan niet af doen.
Gelet hierop komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 juni 2005.
(get.) H.G. Rottier
(get.) P. Boer