ECLI:NL:CRVB:2005:AT8824

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1320 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering op basis van ontvangen vergoeding gelijkgesteld met loon

In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gekomen tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had eerder geoordeeld dat appellant geen recht had op een WW-uitkering tot 1 oktober 2003, omdat de door hem ontvangen vergoeding gelijkgesteld was met loon over de wettelijke opzegtermijn. Dit besluit was genomen door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen op 19 juni 2003. Appellant had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 15 augustus 2003.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 18 mei 2005, waarbij appellant in persoon verscheen en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. J. Jennikens. De Raad heeft vastgesteld dat het geschil beoordeeld moet worden aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. De Raad heeft de argumenten van appellant, die stelde dat de uitspraak van de rechtbank onjuistheden bevatte, overwogen.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat de rechtbank op correcte wijze uitvoering had gegeven aan de dwingendrechtelijke bepalingen van de WW. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 29 juni 2005.

Uitspraak

04/1320 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant is in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Alkmaar op 24 februari 2004 tussen partijen gewezen uitspraak, reg.nr. WW 03/1026, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 18 mei 2005, waar appellant in persoon is verschenen en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J. Jennikens, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Op verzoek van [naam werkgever] heeft de kantonrechter bij beschikking van 2 juni 2003 de sedert
9 september 1963 met appellant bestaande arbeidsovereenkomst per 1 juni 2005 ontbonden, onder toekenning aan appellant van een vergoeding van € 42.000,-- ten laste van de werkgever.
Naar aanleiding van de aanvraag van appellant van een WW-uitkering heeft gedaagde bij besluit van 19 juni 2003 bepaald dat appellant tot 1 oktober 2003 geen WW-uitkering toekomt. Daarbij is de door appellant ontvangen vergoeding met toepassing van artikel 16, derde lid, van de WW gelijkgesteld met loon over de wettelijke opzegtermijn, die in het geval van appellant vier maanden bedraagt, waarop in mindering is gebracht de zogenoemde rda-maand, en waarbij tevens rekening is gehouden met opzegging tegen het einde van de maand. Aangezien appellant over deze periode wordt geacht loon te ontvangen, wordt het recht op WW-uitkering ontzegd tot 1 oktober 2003. Dat standpunt heeft gedaagde bij op bezwaar gegeven besluit van 15 augustus 2003 (het bestreden besluit) gehandhaafd.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Appellant bestrijdt het oordeel van de rechtbank en wijst er op dat de uitspraak een aantal onjuistheden bevat.
De Raad is tot hetzelfde oordeel gekomen als de rechtbank. Hij onderschrijft de overwegingen van de aangevallen uitspraak, met dien verstande dat in nr. 4.5.3 voor 2 juli 2003 moet worden gelezen 2 juni 2003 en met uitzondering van de overweging nr. 4.5.6. Met laatstgenoemde overweging is overigens slechts gereageerd op het standpunt van appellant dat hij het onrechtvaardig vindt dat hem over vier maanden WW-uitkering is onthouden. Zij heeft voor de beoordeling van het bestreden besluit geen betekenis.
Met de rechtbank is de Raad derhalve van oordeel dat bij het bestreden besluit op correcte wijze uitvoering is gegeven aan de van toepassing zijnde dwingendrechtelijke bepalingen van de WW. Het staat gedaagde noch de rechter vrij daarvan af te wijken op grond dat appellant meent te worden gestraft voor het niet-accepteren van zijn ontslag.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. B.M. van Dun en mr. B.I. Klaassens als leden, in tegenwoordigheid van S. l’Ami als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2005.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) S. l’Ami.