ECLI:NL:CRVB:2005:AT8569
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- M. Greebe
- Rechtspraak.nl
Toekenning van WUV-uitkering aan natuurlijk kind van joodse vader omgekomen in Sobibor
In deze zaak gaat het om de toekenning van een WUV-uitkering aan eiser, die geboren is als natuurlijk kind van een joodse vader die in Sobibor is omgekomen. Eiser heeft in maart 1992 een aanvraag ingediend om met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 gelijkgesteld te worden met een vervolgde. Deze aanvraag werd in 1992 afgewezen, omdat de omstandigheden waaronder eiser de oorlogsjaren heeft meegemaakt niet als bijzonder genoeg werden beschouwd. Eiser heeft hiertegen geen rechtsmiddelen aangewend.
In 2004 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend, maar hij was ontevreden over de ingangsdatum en de hoogte van de hem toegekende periodieke uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 12 mei 2005, waarbij eiser in persoon aanwezig was en verweerster vertegenwoordigd werd door A.T.M. Vroom-van Berckel. De Raad oordeelt dat de ingangsdatum van de uitkering terecht is vastgesteld op de eerste dag van de maand waarin de aanvraag is ingekomen, conform artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet.
Met betrekking tot de hoogte van de uitkering oordeelt de Raad dat verweerster, die eerder had erkend dat eiser sinds 1980 een verminderd verdienvermogen heeft door psychische klachten, niet vrij was om haar standpunt te wijzigen zonder objectieve medische gegevens. De Raad concludeert dat het bestreden besluit van verweerster aan een motiveringsgebrek lijdt, wat leidt tot vernietiging van dit besluit. De Raad beveelt verweerster aan om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de vastgestelde feiten en omstandigheden, en veroordeelt verweerster in de proceskosten van eiser.