ECLI:NL:CRVB:2005:AT8567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1372 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.L.M.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • M. Greebe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WUV-uitkering op basis van beroepsmatig functioneren en peilberoep in WSW-verband

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2005 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, een vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering, welke eerder was afgewezen op basis van het feit dat zijn gezondheidsklachten hem niet belemmerden in zijn beroepsmatig functioneren. Eiser had eerder een voorziening voor extra huishoudelijke hulp gekregen, maar de periodieke uitkering was geweigerd omdat de klachten niet als invaliderend werden beschouwd.

Eiser had in februari 2003 een hernieuwde aanvraag ingediend, die door verweerster was gehonoreerd, maar de hoogte van de uitkering was door eiser betwist. De Raad heeft de zaak behandeld op 12 mei 2005, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn advocaat, mr. A. Bierenbroodspot. Verweerster werd vertegenwoordigd door A.T.M. Vroom-van Berckel.

De Raad overwoog dat de grondslag voor de berekening van de periodieke uitkering was vastgesteld op basis van het inkomen dat eiser had verdiend in zijn laatstelijk uitgeoefende beroep in WSW-verband. Eiser betoogde dat de grondslag op basis van zijn eerdere werk bij Pardo BV had moeten worden vastgesteld. De Raad oordeelde echter dat de werkzaamheden in WSW-verband, ondanks de aangepaste omstandigheden, als een beroep in de zin van de Wet konden worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de door verweerster vastgestelde grondslag op goede gronden was bepaald en verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

04/1372 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 23 januari 2004, kenmerk JZ/M60/2004/0009, heeft verweerster ten aanzien van eiser uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Namens eiser is tegen dit besluit beroep ingesteld door mr. A. Bierenbroodspot, advocaat te Amsterdam. In een aanvullend beroepschrift is aangevoerd waarom eiser zich niet met het bestreden besluit kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 mei 2005. Aldaar is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A Bierenbroodspot voornoemd als zijn raadsvrouwe. Verweerster heeft zich doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiser, geboren in 1943, is vervolgde in de zin van de Wet. Bij op bezwaar genomen besluit van verweerster van 13 mei 1996 is aan eiser een voorziening ter zake van extra huishoudelijke hulp toegekend in verband met zijn met de vervolging verband houdende psychosomatische rugklachten. Een periodieke uitkering is aan eiser bij genoemd besluit geweigerd omdat deze klachten hem niet hinderen op beroepsmatig niveau te functioneren, zodat geen sprake is van invalidering in de zin van de Wet. In februari 2003 heeft eiser bij verweerster een hernieuwde aanvraag ingediend om toekenning van een periodieke uitkering, welke aanvraag verweerster bij besluit van 15 oktober 2003 heeft gehonoreerd met toekenning van een periodieke uitkering, waarvan de grondslag is vastgesteld op het ingevolge de Wet geldende minimum. Een door eiser gemaakt bezwaar tegen de hoogte van de voor hem vastgestelde grondslag is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard.
Eiser kan zich ook in beroep niet met de voor hem vastgestelde grondslag verenigen.
De Raad overweegt als volgt.
Uit de gedingstukken komt naar voren dat verweerster met toepassing van artikel 8, tweede lid, van de Wet de voor berekening van eisers periodieke uitkering geldende grondslag heeft vastgesteld op basis van het inkomen dat eiser heeft verdiend in het laatstelijk door hem uitgeoefende beroep van boekhouder in WSW-verband.
Namens eiser is in beroep aangevoerd dat de voor hem geldende grondslag niet had dienen te worden bepaald op basis van zijn arbeid in WSW-verband, doch op basis van het door eiser daaraan voorafgaand verrichte werk bij Pardo BV. Hiertoe is - kort weergegeven - aangevoerd dat de WSW een sociale voorziening is voor gehandicapte werknemers en dat het daarbij behaalde inkomen op één lijn dient te worden gesteld met een arbeidsinkomenvervangende uitkering.
De Raad kan eiser in deze opvatting niet volgen. De omstandigheid dat arbeid in WSW-verband wordt verricht onder aangepaste omstandigheden in verband met de lichamelijke, verstandelijke of psychische beperkingen van de tot de doelgroep behorende personen staat er naar het oordeel van de Raad in zijn algemeenheid niet aan in de weg het verrichten van deze arbeid aan te merken als het uitoefenen van een beroep in de zin van artikel 8 van de Wet. De Raad ziet voorts in het specifieke geval van eiser geen redenen om de door hem verrichte werkzaamheden in WSW-verband niet aan te merken als een voor de vaststelling van zijn periodieke uitkering ingevolge de Wet geldend peilberoep. De Raad acht daartoe bepalend dat eisers aanvaarding van de WSW-dienstbetrekking op geen enkele wijze in verband heeft gestaan met uit de vervolging voortkomende beperkingen dan wel anderszins te relateren is geweest aan voor de Wet in aanmerking te nemen omstandigheden. Eiser is, naar tussen partijen niet in geschil is, voor zijn dienstbetrekking in WSW-verband in aanmerking gekomen wegens zijn niet met de vervolging samenhangende doofheid en hij heeft deze dienstbetrekking aanvaard na een periode van werkloosheid, ingetreden na een faillissement van zijn vorige werkgever Pardo BV, en heeft vervolgens die dienstbetrekking ongeveer twintig jaar vervuld. Naar het oordeel van de Raad heeft verweerster in het onderhavige geval de door eiser verrichte arbeid in WSW-verband op goede gronden aangemerkt als peilberoep in de zin van artikel 8, tweede lid, van de Wet.
Dit betekent dat het beroep van eiser ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.L.M.J. Stevens als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
23.05