ECLI:NL:CRVB:2005:AT8566

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/792 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.M.L.J. Stevens
  • H.R. Geerling-Brouwer
  • M. Greebe
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag WUV-uitkering voor kind van joodse vader en niet-joodse moeder

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juni 2005 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een WUV-uitkering door eiseres, geboren in 1941 als kind van een joodse vader en een niet-joodse moeder. De aanvraag was ingediend op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. Eiseres stelde dat zij slachtoffer was van vervolging of daarmee gelijk te stellen, maar verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft de aanvraag afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat eiseres geen vervolging in de zin van de Wet had ondergaan en dat de omstandigheden waaronder zij de oorlogsjaren had meegemaakt niet uitzonderlijk genoeg waren om haar met een vervolgde gelijk te stellen.

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerster, waarbij zij werd bijgestaan door haar gemachtigde R.F. Wiener. Tijdens de zitting op 12 mei 2005 zijn de gronden van het beroep toegelicht, waarbij ook aanvullende stukken zijn ingediend. De Raad heeft de medische gegevens van de vader van eiseres beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat er onvoldoende bewijs was voor psychische klachten die voortvloeiden uit de vervolging. De Raad oordeelde dat de medische stukken die door eiseres waren ingediend, onvoldoende inzicht boden in de aanwezigheid van op de vervolging terug te voeren psychische klachten.

De Raad heeft de grieven van eiseres met betrekking tot de procedurele behandeling door verweerster verworpen, omdat deze tekortkomingen niet in haar procesbelangen hadden geschaad. Uiteindelijk heeft de Raad geoordeeld dat het beroep van eiseres ongegrond was en dat er geen termen aanwezig waren om verweerster te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.M.L.J. Stevens als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 23 juni 2005.

Uitspraak

04/792 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 29 december 2003, kenmerk JZ/B70/2003/1097, heeft verweerster ten aanzien van eiseres uitvoering gegeven aan de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945, hierna: de Wet.
Namens eiseres is tegen dit besluit beroep ingesteld door R.F. Wiener, wonende te Amsterdam, als gemachtigde. Bij aanvullend beroepschrift met bijlagen heeft deze gemachtigde de gronden aangevoerd waarop het beroep van eiseres steunt. Bij schrijven van 1 mei 2005 zijn namens eiseres nog nadere stukken in geding gebracht.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 mei 2005. Aldaar is eiseres verschenen bij gemachtigden R.F. Wiener voornoemd en G.J. van der Meulen, woonachtig te Amsterdam. Verweerster heeft zich ter zitting doen vertegenwoordigen door A.T.M. Vroom-van Berckel, werkzaam bij de Pensioen en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
Eiseres, geboren [in] 1941 als kind van een joodse vader en een niet-joodse moeder, heeft in juni 1998 bij verweerster een aanvraag ingediend om toekenning van onder meer een periodieke uitkering op grond van de Wet. Deze aanvraag is bij besluit van verweerster van 17 november 1998, zoals na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
29 januari 1999, afgewezen op de grond dat eiseres geen vervolging in de zin van de Wet heeft ondergaan en dat de omstandigheden waaronder zij de oorlogsjaren heeft meegemaakt niet zodanig uitzonderlijk zijn dat zij met een vervolgde gelijk gesteld zou kunnen worden. Bij besluit van 23 december 1999 heeft verweerster kenbaar gemaakt dat er eveneens geen grond is eiseres op grond van zogenoemde tweede generatieproblema-tiek met een vervolgde gelijk te stellen, omdat er geen relatie is te leggen tussen de gezondheidstoestand van eiseres en de bij haar in 1970 overleden vader eventueel aanwezige gevolgen van de vervolging omdat er omtrent haar vader behoudens enige somatische gegevens geen psychische/psychiatrische gegevens beschikbaar zijn gekomen.
Bij schrijven van 29 mei 2001 heeft R.F. Wiener voornoemd zich als gemachtigde van eiseres tot verweerster gewend met het verzoek om laatst genoemde beslissing te herzien. Verweerster heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 6 februari 2002 op de grond dat geen sprake is van nieuwe feiten of gegevens die, wanneer zij ten tijde van de eerdere beslissing bekend waren geweest, tot een ander besluit zouden hebben geleid. Een namens eiseres tegen dit besluit gemaakt bezwaar is bij het thans bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is - kort weergegeven - overwogen dat er in het van de zijde van eiseres ingebrachte medisch dossier van de vader van eiseres, afkomstig van het Leids Universitair Medisch Centrum, geen psychische klachten naar voren zijn gekomen die zijn te relateren aan de door hem doorgemaakte vervolging. Bij gebrek aan objectieve medische gegevens waaruit blijkt dat er bij de vader sprake was van uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten, kan geen verband in overwegende mate worden aangetoond tussen de klachten van eiseres en eventuele uit de vervolging voortvloeiende psychische klachten bij haar vader, aldus het besluit.
Eiseres heeft in beroep grieven van formele aard naar voren gebracht betrekking hebbende op de wijze van behandeling door verweerster van haar aanvraag alsmede op de door de Raad in beroep toegepaste procedurevoorschriften. De Raad kan en zal aan deze grieven voorbij gaan, nu de namens eiseres gesignaleerde tekortkomingen enerzijds zijn hersteld en anderzijds haar niet in haar procesbelangen schaden nu de desbetreffende medische stukken blijken te zijn ingebracht van de zijde van eiseres zelf en de inhoud daarvan aan haar derhalve bekend was.
Het tussen partijen bestaande geschil spitst zich toe op de vraag of de van de zijde van eiseres bij verweerster ingebrachte medische stukken, betrekking hebbend op haar vader, voldoende inzicht bieden in de aanwezigheid van op de vervolging terug te voeren psychische klachten.
De Raad beantwoordt deze vraag ontkennend. Bedoelde medische stukken hebben betrekking op de door de vader van eiseres ondergane medische behandelingen in verband met diabetes mellitus met ernstige complicaties. Hoewel op enkele plaatsen aanwijzingen zouden kunnen worden gevonden voor het bestaan van enige psychische problematiek, als namens eiseres naar voren gebracht, geven deze aanwijzingen onvoldoende inzicht in de aard en de omvang van deze problematiek. De Raad acht hiermee onvoldoende onderbouwd dat er bij de vader van eiseres sprake is geweest van met de vervolging samenhangende psychische klachten. Bij gebrek aan andere objectieve medische gegevens waaruit het bestaan van dergelijke psychische klachten bij de vader blijkt, heeft verweerster naar het oordeel van de Raad terecht verstaan dat een mogelijk verband tussen de bij eiseres aanwezige klachten en mogelijke vervolgingsgevolgen bij haar vader niet inzichtelijk is te maken.
Dit betekent dat het beroep van eiseres ongegrond verklaard moet worden.
De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. G.M.L.J. Stevens als voorzitter en mr. H.R. Geerling-Brouwer en mr. M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van E. Heemsbergen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2005.
(get.) G.L.M.J. Stevens.
(get.) E. Heemsbergen.
HD
19.05