ECLI:NL:CRVB:2005:AT8547

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/6108 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de hoogte van het dagloon bij WAO-uitkering en loontoeslagen

In deze zaak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J.J.A. Janssen van FNV Ledenservice, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Dordrecht. De rechtbank had eerder de bezwaren van appellant tegen de hoogte van zijn WAO-uitkering ongegrond verklaard. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 14 april 2005, waarbij appellant niet aanwezig was en gedaagde, vertegenwoordigd door mr. R.A. Kneefel, de verdediging voerde.

De zaak draait om de vaststelling van het WAO-dagloon, dat door gedaagde was vastgesteld op € 97,18, en later op € 102,91 na een besluit op bezwaar. Appellant betwistte de hoogte van het dagloon en stelde dat hij recht had op een hoger bedrag aan loontoeslagen voor het werken in de avonduren. De rechtbank oordeelde dat appellant zijn stelling niet voldoende had onderbouwd, wat leidde tot de ongegrondverklaring van zijn beroep.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de door gedaagde gebruikte loongegevens van de werkgever correct waren en dat appellant zijn berekeningen niet kon onderbouwen. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de berekening van gedaagde voor onjuist te houden, aangezien appellant niet had aangetoond dat de opgave van de werkgever fouten bevatte. De Raad wees erop dat het primair aan appellant was om zijn twijfels over de juistheid van het dagloon te onderbouwen, wat hij niet had gedaan. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 23 juni 2005.

Uitspraak

03/6108 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. J.J.A. Janssen, werkzaam bij FNV Ledenservice te Rotterdam, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 31 oktober 2003, kenmerk 03/28.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 14 april 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 16 september 2002 heeft gedaagde appellant met ingang van 27 november 2001 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO) toegekend waarbij het WAO-dagloon is vastgesteld op € 97,18.
Bij besluit op bezwaar van 29 november 2002 heeft gedaagde de bezwaren van appellant gegrond verklaard, de ingangsdatum van de WAO-uitkering bepaald op 29 oktober 2002 en het dagloon vastgesteld op € 102,91.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het vastgestelde dagloon ongegrond verklaard en daartoe overwogen dat appellant zijn stelling dat een hoger bedrag aan toeslag voor het werken in de avonduren uitbetaald had moeten worden, niet voldoende heeft onderbouwd.
Appellant heeft de aangevallen uitspraak gemotiveerd bestreden en heeft onder meer gesteld dat uit de door hem in eerste aanleg overgelegde loonspecificaties over 2000 en 2001 blijkt dat de hem in de referteperiode betaalde loontoeslagen totaal bedragen € 3.592,66. Gedaagde heeft bij zijn berekening van het dagloon slechts rekening gehouden met loontoeslagen ten bedrage van € 3.258,18.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad stelt vast dat gedaagde is uitgegaan van de door de werkgever verstrekte loongegevens. Voorts kan naar het oordeel van de Raad de berekening van appellant niet gevolgd worden, nu daarin bedragen zijn begrepen die buiten de referteperiode vallen. Bovendien heeft appellant ten onrechte overwerkvergoedingen in zijn berekening betrokken. Immers, het aantal uren waarin is overgewerkt is te gering om het overwerk inherent aan de functie te achten.
De Raad moet concluderen dat appellant zijn stelling dat de opgave van de werkgever zodanige fouten bevat dat gedaagde daarop niet had mogen afgaan, in het geheel niet onderbouwd heeft met concrete gegevens. Gegeven het uitgangspunt dat het primair op de weg van appellant ligt om zijn twijfel aan de juistheid van het dagloon te onderbouwen, ziet de Raad dan ook geen grond de berekening van gedaagde voor onjuist te houden.
Het hiervoor overwogene leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak bevestigd dient te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. C.P.M. van de Kerkhof en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2005.
(get.) R.C. Schoemaker
(get.) M. Renden.
HE/1665