ECLI:NL:CRVB:2005:AT8497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4878 NABW + 03/4879 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging bijstandsuitkering wegens verzwegen vermogen in Turkije

In deze zaak gaat het om de beëindiging van de bijstandsuitkering van appellanten, die sinds 20 februari 1985, met onderbrekingen, een bijstandsuitkering ontvingen op basis van de Algemene bijstandswet (Abw). De gemeente Venlo heeft de bijstandsuitkering beëindigd op 1 november 2002, omdat er vermoedens waren van verzwegen vermogen in Turkije. Dit besluit volgde na een onderzoek door de sociale recherche, waarbij werd vastgesteld dat appellant onroerende zaken in Turkije bezat. Appellanten hebben in hoger beroep aangevoerd dat de onroerende zaken in werkelijkheid eigendom zijn van hun kinderen en dat zij niet over deze zaken beschikken.

De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat de registratie van onroerende zaken op naam van appellant de veronderstelling rechtvaardigt dat deze zaken tot zijn vermogen behoren. Appellanten hebben niet voldoende aangetoond dat zij niet over deze onroerende zaken beschikten. De Raad concludeert dat appellanten hun inlichtingenverplichting hebben geschonden door geen opgave te doen van hun vermogen. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of zij op 1 november 2002 recht hadden op bijstand.

De Raad vernietigt het besluit van de gemeente Venlo van 31 maart 2003, maar bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven. Tevens wordt de gemeente Venlo veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die zijn vastgesteld op € 1.288,--, en moet de gemeente het griffierecht van € 118,-- vergoeden. De uitspraak is gedaan op 28 juni 2005 door de Centrale Raad van Beroep, waarbij de rechtbank Roermond in haar eerdere uitspraak niet heeft onderkend dat het besluit van de gemeente niet deugdelijk was gemotiveerd.

Uitspraak

03/4878 NABW
03/4879 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], appellant, en [appellante], appellante, beiden wonende te [woonplaats],
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellanten heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 15 augustus 2003, reg.nr. 03/486 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met de gedingen met reg.nrs. 04/1500, 04/1501, 04/4454 en 04/4455 NABW, behandeld ter zitting van 17 mei 2005, waar appellant in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Lina, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. M.H.L. Bovee, werkzaam bij de gemeente Venlo. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken weer gesplitst. In de gedingen met reg.nrs. 04/1500, 04/1501, 04/4454 en 04/4455 NABW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
II. MOTIVERING
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Appellanten ontvingen vanaf 20 februari 1985, met onderbrekingen, een bijstandsuitkering, laatstelijk ingevolge de Algemene bijstandswet (Abw) naar de norm voor gehuwden.
Naar aanleiding van een bericht dat appellant in Turkije onroerende zaken zou bezitten heeft de sociale recherche van de gemeente Venlo een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellanten verleende bijstand. Hierbij is onder meer het Bureau Buitenland van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingeschakeld en zijn appellanten gehoord. Gedaagde heeft naar aanleiding van dit onderzoek, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een rapport van 27 november 2002, bij besluit van 3 december 2002 de bijstandsuitkering van appellanten met ingang van 1 november 2002 beëindigd op de grond dat sprake is van verzwegen vermogen in Turkije dat hoger is dan het op appellanten van toepassing zijnde vrij te laten vermogen.
Bij besluit van 31 maart 2003 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 3 december 2002 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 31 maart 2003 ongegrond verklaard.
Appellanten hebben zich tegen deze uitspraak gekeerd. Hiertoe hebben zij ook in hoger beroep onder meer aangevoerd dat niet zij, maar hun kinderen eigenaar van de onroerende zaken in Turkije zijn.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Naar het oordeel van de Raad rechtvaardigt het feit dat onroerende zaken in een officieel eigendomsregister op naam van een uitkeringsgerechtigde staan geregistreerd de veronderstelling dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen waarover deze beschikt dan wel redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de belanghebbende om in genoegzame mate aan te tonen dat het tegendeel het geval is.
Uit onderzoek van het Bureau Buitenland, waarvan de bevindingen zijn neergelegd in een brief van 26 juni 2002 en waarbij de resultaten van een onderzoek door het Bureau Sociale Zaken van de Nederlandse Ambassade in Turkije als bijlagen zijn gevoegd, is onder meer gebleken dat appellant vanaf 15 juli 1977 respectievelijk 19 januari 1994 als eigenaar van 675,68 m² (land)bouwgrond in de gemeente [naam gemeente] te Turkije en vanaf 25 juli 2000 als eigenaar van vijf appartementen en twee winkels in die gemeente staat geregistreerd.
Blijkens een aantal door appellanten overgelegde “eigendomsaktes onroerend goed” heeft appellant in juli 2000 respectievelijk juli 2002 een aantal appartementen in de gemeente [naam gemeente] in eigendom aan zijn kinderen overgedragen en heeft hij, zoals desgevraagd ter zitting is bevestigd, in 2000 een op zijn naam geregistreerd perceel bouwgrond aan een derde voor de in de eigendomsakte vermelde verkoopprijs verkocht.
Uit de gedingstukken is voorts gebleken dat na die eigendomsoverdrachten een perceel landbouwgrond alsmede een aantal andere appartementen in de gemeente [naam gemeente] op naam van appellant geregistreerd zijn blijven staan. Appellanten hebben naar het oordeel van de Raad niet aan de hand van stukken of anderszins aangetoond dat die onroerende zaken ten tijde in geding niet tot hun vermogen gerekend kunnen worden en dat zij daarover niet redelijkerwijs kunnen beschikken. De enkele stelling dat de kinderen van appellanten de feitelijke eigenaars van de onroerende zaken zijn, doch dat appellant, teneinde ruzies tussen zijn kinderen te voorkomen, als eigenaar staat geregistreerd acht de Raad ontoereikend. De door appellanten overgelegde Registratie Eigendomsakten van 29 november 2002, waarin is vermeld dat op naam van appellant geen registraties van onroerende zaken zijn aangetroffen, acht de Raad evenmin toereikend aangezien die akten niet zien op de datum in geding. Ook de overgelegde Registratie Eigendomsakte van 2 mei 2003 leidt niet tot een ander oordeel nu uit die akte niet blijkt op welke datum de daarin vermelde eigendomsgegevens zien.
Appellanten hebben van de op naam van appellant geregistreerde onroerende zaken noch desgevraagd noch uit eigen beweging opgave gedaan aan gedaagde. Het gaat hier om gegevens die onmiskenbaar van belang kunnen zijn voor de verlening en voortzetting van bijstand. Appellanten hebben derhalve de ingevolge artikel 65, eerste lid, van de Abw op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden. Nu appellanten in het geheel niet inzichtelijk hebben gemaakt welke onroerende zaken zij ten tijde in geding nog in eigendom hadden kan naar het oordeel van de Raad niet met zekerheid vastgesteld worden of appellanten op 1 november 2002 de beschikking hadden over middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van het bestaan. Dit betekent dat het recht op bijstand van appellanten niet (meer) kan worden vastgesteld zodat de bijstandsuitkering terecht met ingang van 1 november 2002 is beëindigd.
Het hiervoor overwogene brengt mee dat, anders dan gedaagde in zijn besluit van 31 maart 2003 heeft gesteld, niet is gebleken dat appellanten ten tijde in geding beschikten over een vermogen dat hoger is dan het voor hen van toepassing zijnde vrij te laten vermogen. Het besluit van 31 maart 2003 berust derhalve niet op een deugdelijke motivering en komt wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor vernietiging in aanmerking.
De rechtbank heeft dit niet onderkend zodat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Doende wat de rechtbank had behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het besluit van 31 maart 2003 vernietigen. De Raad ziet evenwel in hetgeen in deze uitspraak is overwogen aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 31 maart 2003 in stand blijven.
De Raad ziet ten slotte aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellanten. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 31 maart 2003;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 31 maart 2003 in stand blijven;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.288,--, te betalen door de gemeente Venlo;
Bepaalt dat de gemeente Venlo aan appellanten het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 118,-- vergoedt.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. J.J.A. Kooijman en mr. S.W. van Osch-Leysma als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, uitgesproken in het openbaar op 28 juni 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.