ECLI:NL:CRVB:2005:AT8488

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3436 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake correctienota's en boetenota's voor minimumloon in de horeca

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft correctienota's en boetenota's die zijn opgelegd aan gedaagde, een exploitant van een petit-restaurant, naar aanleiding van een looncontrole. De appellant constateerde dat gedaagde voor twee werknemers een lager loon had verantwoord dan het minimumloon dat volgens de Horeca CAO gold. Appellant heeft correctienota's en boetenota's over de jaren 1998 tot en met 2002 aan gedaagde gestuurd, waarbij hij zich baseerde op het Fooienbesluit 1989.

Gedaagde heeft bezwaar gemaakt tegen de opgelegde nota's, waarop appellant gedeeltelijk heeft besloten het bezwaar gegrond te verklaren. De rechtbank oordeelde echter dat de Horeca CAO slechts gedurende bepaalde perioden algemeen verbindend was en dat appellant ten onrechte het minimum CAO-loon had gehanteerd in plaats van het wettelijk minimumloon voor de jaren waarin de CAO niet algemeen verbindend was. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten van appellant voor de jaren 1998 tot en met 2001.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant gegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank vernietigd. De Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat appellant het minimum CAO-loon had moeten hanteren. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 23 juni 2005, en partijen kunnen binnen zes weken na verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

04/3436 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij beroepschrift van 24 juni 2004 heeft appellant op bij aanvullende beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de door de rechtbank Rotterdam op
10 juni 2004, nummer 03/2700, tussen partijen gewezen uitspraak.
Namens gedaagde heeft drs. J. de Vos, werkzaam bij Van Oppen & Partners Belastingadviseurs te Schiedam, een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 14 april 2005, waar appellant niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen voornoemde gemachtigde.
II. MOTIVERING
Appellant heeft naar aanleiding van een bij gedaagde, exploitant van een petit-restaurant, gehouden looncontrole geconstateerd dat gedaagde voor twee werknemers een lager loonbedrag heeft verantwoord dan het ingevolge de CAO voor het horeca- en aanverwante bedrijf (hierna: de Horeca CAO) geldende minimumloon. Met toepassing van het op artikel 7 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering gebaseerde besluit van 21 december 1989 van de Sociale Verzekeringsraad inzake waardering van fooien (hierna: het Fooienbesluit 1989) heeft appellant gedaagde over de jaren 1998 tot en met 2002 correctienota's doen toekomen. Tevens heeft appellant over deze jaren gedaagde boetenota's doen toekomen.
Gedaagde heeft tegen de opgelegde nota’s bezwaar gemaakt. Appellant heeft het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, in de zin dat hij vanaf 1 juli 2002 de naheffing van premie baseert op het verschil tussen het verantwoorde loon en het ingevolge het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geldende minimumloon. Appellant heeft in dit verband overwogen dat de Horeca CAO van 1 april 1997 tot 1 juli 2002 algemeen verbindend is verklaard en gedaagde niet is aangesloten bij één van de CAO-partijen, zodat voor gedaagde vanaf 1 juli 2002 het minimumloon ingevolge het BW geldt. Appellant heeft voorts besloten de boetenota over 2002 overeenkomstig te verlagen.
In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank onder meer geoordeeld dat de Horeca CAO slechts algemeen verbindend is geweest over de perioden van 30 mei 1998 tot en met 30 juni 1998, van 9 april 1999 tot en met 30 juni 2000 en van 3 juni 2001 tot en met 30 juni 2002. Naar het oordeel van de rechtbank brengt dit mee dat in de perioden gelegen in de jaren 1997 tot en met 2001 waarin de Horeca CAO niet algemeen verbindend was, appellant bij de berekening van het premieloon en het daaruit voortvloeiende correctiebedrag ten onrechte is uitgegaan van het minimum CAO-loon in plaats van het wettelijk minimumloon. De rechtbank heeft hierin aanleiding gezien het bestreden besluit, voorzover dat ziet op de correctienota’s en de boetenota’s over de jaren 1998 tot en met 2001 te vernietigen.
Appellant heeft in hoger beroep onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 15 januari 2004, gepubliceerd in
RSV 2004/108, voormeld oordeel van de rechtbank aangevochten. In zijn verweerschrift wijst gedaagde op de gewijzigde terminologie in het op 1 januari 2002 in werking getreden Fooienbesluit 2002 (Stcrt. 2001/249). Anders dan in het Fooienbesluit 1989 waarin het minimum CAO-loon bepalend is, wordt in het Fooienbesluit 2002 gesproken van het rechtens geldend loon. Met verwijzing naar de toelichting bij het Fooienbesluit 2002, waarin wordt gesteld dat het Fooienbesluit omwille van een gelijke behandeling van toepassing dient te zijn op al het bedienend personeel in horeca-ondernemingen, stelt gedaagde zich op het standpunt dat ook reeds onder de werking van het Fooienbesluit 1989 uitgegaan dient te worden van het rechtens geldende loon.
De Raad overweegt als volgt.
Het Fooienbesluit 2002 is op 1 januari 2002 in werking getreden. Ingevolge artikel 4 van dit besluit wordt het Fooienbesluit 1989 per 1 januari 2002 ingetrokken, doch dit besluit blijft van toepassing voor premiebetalingstijdvakken welke zijn gelegen voor 1 januari 2002. Aangezien het hoger beroep van appellant beperkt is tot het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de premienota’s over 1998 tot en met 2001, mist het Fooienbesluit 2002 naar het oordeel van de Raad in de onderhavige zaak toepassing. Gelet op de duidelijke bewoordingen van de in artikel 4 van het Fooienbesluit 2002 neergelegde overgangsbepaling, ziet de Raad geen aanleiding gedaagde te volgen in zijn hiervoor weergegeven stelling.
Naar het oordeel van de Raad verwijst appellant terecht naar de hiervoor genoemde uitspraak van 15 januari 2004, aangezien sprake is van een vergelijkbare situatie. De Raad ziet in de onderhavige zaak geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep van appellant slaagt en de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, moet worden vernietigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. C.P.M. van de Kerkhof en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2005.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van het begrip loon in de artikelen 4 tot en met 8 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.