ECLI:NL:CRVB:2005:AT8394
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de dagloonvaststelling in het kader van de WAO-uitkering van een havenwerker na arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een havenwerker die na een val van een steiger arbeidsongeschikt is geraakt. De appellant, die sinds 1978 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, betwist de juistheid van de vastgestelde hoogte van zijn dagloon. De Centrale Raad van Beroep behandelt de zaak na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep van de appellant ongegrond had verklaard. De appellant heeft zijn standpunten herhaald en benadrukt dat hij meent dat zijn uitkering te laag is vastgesteld sinds 1978.
De Raad heeft vastgesteld dat het dagloon van de appellant bij besluit van 4 augustus 1995 is vastgesteld op fl. 173,70 en dat deze vaststelling in rechte onaantastbaar is geworden. De Raad wijst erop dat, hoewel de lonen van havenarbeiders sinds 1978 zijn gestegen, de wettelijke bepalingen bepalen dat het dagloon na vaststelling alleen met een jaarlijks percentage kan worden verhoogd. De Raad concludeert dat de argumenten van de appellant niet voldoende zijn om de eerdere beslissing te herzien.
Uiteindelijk bevestigt de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en ziet hij geen aanleiding om de kosten te vergoeden op basis van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak wordt gedaan door een collegiaal orgaan, waarbij de voorzitter en twee leden de beslissing hebben genomen, en wordt openbaar uitgesproken op 23 juni 2005.