ECLI:NL:CRVB:2005:AT8388
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vaststelling van het dagloon voor uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering
In deze zaak gaat het om de vraag of het dagloon waarnaar de aan appellante toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) wordt berekend, op een juiste wijze is vastgesteld. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat haar uitkering had vastgesteld op basis van een dagloon van € 121,80, met ingang van 6 mei 2002. De rechtbank Maastricht had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad heeft de zaak behandeld op 23 maart 2005, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. B.C.A. Reijnders. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in de referteperiode een aanzienlijk aantal extra uren heeft gewerkt, bovenop haar 38-urige werkweek. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder een beroep op artikel 6:610b van het Burgerlijk Wetboek, overwogen, maar kwam tot de conclusie dat het UWV het dagloon op een juiste wijze heeft vastgesteld. De Raad heeft daarbij gekeken naar de salarisoverzichten en de uitleg van het UWV over de berekening van het dagloon, inclusief de overwerkverdiensten.
De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en geoordeeld dat er geen termen aanwezig zijn om de proceskosten te vergoeden. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met R.C. Schoemaker als voorzitter en de leden G. van der Wiel en R.C. Stam. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 23 juni 2005.