ECLI:NL:CRVB:2005:AT8348
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning verblijfsvergunning en weigering herziening eerdere besluiten
In deze zaak gaat het om de toekenning van een verblijfsvergunning aan appellant, van Turkse nationaliteit, die sinds 17 januari 1989 in Nederland woont. Appellant heeft in het verleden meerdere keren een vergunning tot verblijf aangevraagd, waarvan de eerste aanvraag op 17 januari 1995 werd afgewezen. Uiteindelijk kreeg hij op 1 februari 1999 een verblijfsvergunning. In 1999 heeft gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), een verzoek van appellant om herziening van eerdere besluiten afgewezen. Dit besluit werd in bezwaar gehandhaafd, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening konden rechtvaardigen.
Appellant ging in hoger beroep tegen deze uitspraak. Tijdens de zitting op 11 mei 2005 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl gedaagde werd vertegenwoordigd door een medewerker van het Uwv. De Centrale Raad van Beroep beoordeelde de zaak aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en concludeerde dat de eerdere besluiten van gedaagde in rechte onaantastbaar waren. De Raad oordeelde dat de omstandigheden die appellant naar voren bracht, zoals zijn gebrekkige beheersing van de Nederlandse taal en het niet tijdig ontvangen van besluiten, niet als nieuwe feiten konden worden aangemerkt.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat gedaagde niet in strijd had gehandeld met de onderzoeksplicht. De Raad wees erop dat de toetsing van besluiten die een weigering inhouden om terug te komen van een in rechte onaantastbaar besluit, geen volle toetsing vereist. De Raad concludeerde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank correct was en dat er geen aanleiding was om de beslissing van gedaagde te herzien.