ECLI:NL:CRVB:2005:AT8347
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- P. Boer
- Rechtspraak.nl
Niet-verschoonbare termijnoverschrijding bij indienen bezwaarschrift tegen WW-uitkering
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin haar beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond werd verklaard. Het bestreden besluit, dat op 26 februari 2004 werd genomen, verklaarde het bezwaar van appellante tegen haar WW-uitkering niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend. Appellante stelde dat zij door gedaagde was misleid en dat er bijzondere omstandigheden waren die haar verhinderden om tijdig bezwaar te maken.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 11 mei 2005 behandeld, waarbij appellante werd bijgestaan door haar echtgenoot. Gedaagde was niet vertegenwoordigd. De Raad heeft vastgesteld dat appellante in 2001 een WW-uitkering ontving en dat zij in november 2003 bezwaar maakte tegen het besluit van 13 december 2001. De Raad oordeelde dat het bezwaarschrift niet tijdig was ingediend en dat appellante geen geldige redenen had opgegeven voor de termijnoverschrijding.
De Raad concludeerde dat, hoewel appellante verwarring had ervaren door wisselingen binnen de organisatie van gedaagde, dit niet voldoende was om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De Raad benadrukte dat het besluit van 13 december 2001 duidelijk was en dat appellante geen bezwaren had tegen de toekenning van de WW-uitkering zelf, maar tegen de beëindiging van haar dienstverband. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat er geen sprake was van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.