ECLI:NL:CRVB:2005:AT8255
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Stam
- M.C.M. van Laar
- C.P.M. van de Kerkhof
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete wegens niet tijdig indienen van jaaropgaven na definitieve staking van het bedrijf
In deze zaak heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het beroep van gedaagde gegrond werd verklaard. De rechtbank had het besluit van het Uitvoeringsinstituut, dat een boete oplegde wegens het niet tijdig indienen van jaaropgaven, vernietigd. De zaak draait om de vraag wanneer een bedrijf definitief is gestaakt en welke verplichtingen daaruit voortvloeien voor het indienen van jaaropgaven. Gedaagde had zijn bedrijf per 1 juli 2002 beëindigd en diende volgens de regelgeving de jaaropgaven uiterlijk op 15 juli 2002 in te dienen. De rechtbank oordeelde dat het Uitvoeringsinstituut onvoldoende had aangetoond dat het bedrijf daadwerkelijk per 1 juli 2002 was beëindigd.
In hoger beroep betoogde het Uitvoeringsinstituut dat gedaagde, door te erkennen dat er vanaf 1 juli 2002 geen personeel meer in dienst was, impliciet had erkend dat het bedrijf was beëindigd. De Raad van Beroep oordeelde echter dat de uitleg van het Loonadministratiebesluit door het Uitvoeringsinstituut niet juist was. De Raad stelde vast dat de verplichting om jaaropgaven in te dienen pas geldt na een definitieve staking van het bedrijf, en dat het voortzetten van een bedrijf zonder personeel niet als een definitieve staking kan worden beschouwd.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Tevens werd bepaald dat het Uitvoeringsinstituut in de proceskosten van gedaagde moest bijdragen en dat er griffierecht geheven zou worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 9 juni 2005.