ECLI:NL:CRVB:2005:AT8243

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3827 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de schatting van premielonen bij onvolledige loonadministratie

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door I.P. Kistenmacher, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Alkmaar. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (gedaagde) de premielonen op basis van een verantwoorde schatting mocht vaststellen, omdat appellante haar loonadministratie niet volledig had gevoerd. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 27 mei 2005, waarbij gedaagde niet vertegenwoordigd was.

De Raad heeft vastgesteld dat er bij appellante buiten de loonadministratie om loon is uitbetaald, wat de basis vormde voor de schatting van de verschuldigde premies. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat gedaagde zorgvuldig te werk is gegaan bij het schatten van de premielonen. De Raad verwijst naar het looncontrolerapport van 29 oktober 2001, waaruit blijkt dat gedaagde de nodige terughoudendheid heeft betracht bij de schatting.

Appellante heeft betoogd dat de schatting op onvoldoende gronden berust, maar de Raad heeft deze stelling verworpen. De Raad concludeert dat de schatting van de premielonen verantwoord is, ondanks dat de uitkomst mogelijk hoger is dan wanneer appellante haar verplichtingen had nagekomen. De Raad heeft geen aanleiding gezien om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante, noch om de rechtbank te verwijten dat zij de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar had geschonden.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarmee de eerdere beslissing van gedaagde om correctienota's op te leggen over de jaren 1996 tot en met 2000 is gehandhaafd.

Uitspraak

04/3827 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft I.P. Kistenmacher, verbonden aan NBC/Eelman en Partners Accountants en Adviseurs te Den Helder, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 15 juli 2004 met kenmerk 03/384.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van 27 mei 2005, waar I. P. Kistenmacher voor appellante is verschenen en gedaagde zich met voorafgaand bericht niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding relevante feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het vermelden van de volgende, voor de beoordeling van het hoger beroep van belang zijnde gegevens.
In april 2001 is bij appellante een fraudeonderzoek uitgevoerd, waarvan de bevindingen onder meer in een looncontrolerapport van 29 oktober 2001 zijn neergelegd. Uit dit onderzoek kwam onder meer naar voren dat appellante over de jaren 1996 tot en met 2000 de loonbetalingen aan een aantal werknemers niet dan wel slechts voor een deel heeft verantwoord in de loonadministratie. Op grond hiervan heeft gedaagde aan appellante over die jaren correctienota’s opgelegd, welke bij besluit op bezwaar van 18 maart 2003 zijn gehandhaafd.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dat besluit ongegrond verklaard. Zij is kort gezegd van oordeel dat gedaagde de loonbedragen waarover appellante premies verschuldigd was mocht vaststellen aan de hand van een verantwoorde schatting van de loonbedragen aangezien een nauwkeurige vaststelling van deze loonbedragen aan de hand van de loonadministratie niet mogelijk was, en dat gedaagde bij die schatting zorgvuldig te werk is gegaan en zoveel mogelijk aansluiting heeft gezocht bij de wel bekende gegevens.
In hoger beroep heeft appellante het oordeel van de rechtbank gemotiveerd bestreden. Zij houdt staande dat de schatting van de premielonen op onvoldoende gronden berust.
De Raad volgt appellante hierin niet. Met de rechtbank is hij van oordeel dat uit het ingestelde opsporingsonderzoek voldoende is komen vast te staan dat bij appellante buiten de loonadministratie om loon is uitbetaald en dat er daarom grond was om de verschuldigde premies ambtshalve vast te stellen aan de hand van de wel beschikbare en bekende gegevens. Dit wordt door appellante in feite ook niet betwist.
De Raad onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank dat gedaagde bij de schatting voldoende zorgvuldig te werk is gegaan en kan zich ten volle vinden in de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen en waarin de rechtbank gemotiveerd is ingegaan op de door appellante betwiste uitgangspunten van de schatting. De Raad voegt daaraan toe dat uit het looncontrolerapport van 29 oktober 2001 voldoende inzichtelijk is geworden hoe gedaagde tot de schatting is gekomen, en dat daaruit voorts blijkt dat gedaagde bij die schatting de nodige terughoudendheid heeft betracht. Hetgeen van de zijde van appellante tegenover deze schatting is gesteld doet naar het oordeel van de Raad geen afbreuk aan de conclusie dat sprake is van een verantwoorde schatting van premielonen over de in geding zijnde jaren. Ook de in bezwaar door appellante zelf opgestelde berekening van de niet verantwoorde gewerkte uren heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht, aangezien deze telling deels berust op uitgangspunten die appellante tijdens de bezwaarschriftprocedure heeft verlaten en deels op uitgangspunten die niet te rijmen zijn met de bevindingen van het vanwege gedaagde uitgevoerde opsporingsonderzoek.
Dat de uitkomst van de schatting van de alsnog verschuldigde premies mogelijk hoger uitvalt dan het geval zou zijn geweest indien appellante haar verplichting tot het voeren van een volledige loonadministratie zou zijn nagekomen komt voor rekening en risico van appellante.
Gezien het voorgaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
Ten slotte ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat de rechtbank in de omstandigheid dat gedaagde de in artikel 18b van de Coördinatiewet Sociale Verzekering vermelde termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar heeft geschonden aanleiding had moeten vinden om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante. Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep ziet de Raad evenmin aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. drs. N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. drs. C.M. van Wechem als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 juni 2005.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) M. Renden.
RB1406