ECLI:NL:CRVB:2005:AT8225
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- M.C.M. van Laar
- Rechtspraak.nl
Heffing van premie werknemersverzekeringen over vakantierechten ingevolge CAO Railinfrastructuur
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep over de heffing van premies werknemersverzekeringen over vakantierechten die zijn gestort ingevolge de CAO Railinfrastructuur. Appellante, een werkgever, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) dat de voor haar werknemers gestorte vakantierechten voor de volle waarde in aanmerking zou nemen voor de premieheffing. De zaak is behandeld op de zitting van 31 maart 2005, waar appellante werd vertegenwoordigd door N.K.J. Breddels en anderen, en gedaagde door P.R.H. Min.
De Raad heeft vastgesteld dat de hoofdregel bij de heffing van premies over vakantierechten is dat de volle nominale waarde van die aanspraken in aanmerking wordt genomen. Appellante stelde echter dat er een uitzondering gold op basis van overgangsrecht, waarbij de waarde van vakantiebonnen en vakantietoeslagbonnen op een lagere waarde kon worden gesteld. De Raad oordeelde dat de CAO-RIS geen aansluitend voortgezette collectieve arbeidsovereenkomst was van de CAO-Bouw, en dat het beroep van appellante op het vertrouwensbeginsel niet slaagde. Er was geen sprake van een schriftelijke toezegging door gedaagde die bindend was.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank Zwolle, die het beroep van appellante ongegrond had verklaard. De Raad zag geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in besluitvorming door het UWV en de toepassing van de relevante wetgeving met betrekking tot de heffing van premies over vakantierechten.