E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/149 NABW + 04/150 NABW + 04/162 NABW + 04/163 NABW + 04/164 NABW
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winterswijk, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Zutphen van 30 december 2003,
reg.nr. 01/699, 01/702 en 01/924 NABW en van 6 januari 2004, reg.nrs. 03/1040 NABW en 03/1075 NABW.
Gedaagde heeft verweerschriften ingediend.
Hierna heeft appellant nog een aantal stukken ingediend.
De gedingen zijn - tezamen met de gedingen in de zaken met de reg.nrs. 04/159, 04/160 en 04/161 NABW - gevoegd behandeld ter zitting van 7 juni 2005. Daar is appellant in persoon verschenen en heeft gedaagde zich niet laten vertegenwoordigen. Na de sluiting van het onderzoek zijn de gedingen weer gesplitst. In de zaken met reg.nrs. 04/159, 04/160 en 04/161 NABW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
Voor een uitvoerige weergave van de hier relevante feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de in rubriek I genoemde aangevallen uitspraken. De in deze uitspraken behandelde zaken hebben betrekking op de door appellant ingestelde beroepen tegen door gedaagde genomen besluiten op bezwaar inzake de volgende aanvragen om bijzondere bijstand:
a. de aanvraag van 16 november 2000 betreffende kosten van een aan Essink Advocaten en Bedrijfsadviseurs gerichte declaratie van Hommersom Legel, gerechtsdeurwaarders, betreffende een uitgebracht exploit in een procedure tussen appellant en [W.W.] tot een bedrag van f 58,93 (04/163 NABW);
b. de aanvraag van 2 januari 2001 betreffende kosten verband houdende met een veroordeling van mr. P.H.M. Essink in de proceskosten in een door hem voor appellant gevoerde procedure tot een bedrag van f 2.551,08 (04/149 NABW);
c. de aanvraag van 25 januari 2001 betreffende opslagkosten van de inboedel van appellant bij firma Waaijenberg verhuizers b.v. te Ede over de periode van 28 december 2000 tot 28 maart 2001 tot een bedrag van f 2.747,47 (reg.nr. 04/164 NABW);
d. de aanvraag van 20 februari 2003 betreffende reiskosten in verband met het volgen van een cursus Frans tot een bedrag van € 370,90 (04/150 NABW);
e. de aanvraag van 20 februari 2003 betreffende kosten van aanschaf van een wasmachine (04/162 NABW).
Bij de besluiten op bezwaar zijn de afwijzende besluiten op de onder a t/m d vermelde aanvragen gehandhaafd. Bij het besluit op bezwaar in de procedure 04/162 NABW is het bezwaar van appellant tegen het maximumbedrag van de te verlenen bijzondere bijstand ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank Zutphen de door appellant ingestelde beroepen tegen de betreffende besluiten op bezwaar ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraken gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 39, eerste lid, van de Algemene bijstandswet (Abw) is bepaald dat, onverminderd hoofdstuk II, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm bedoeld in afdeling 1 paragraaf 2 en 3, en de aanwezige draagkracht. De besluiten op bezwaar berusten alle op toepassing van deze bepaling.
De Raad is met de rechtbank van oordeel dat de hier in geding zijnde kosten niet zijn aan te merken als aan de zijde van appellant vallende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw. De Raad verwijst naar hetgeen de rechtbank in de aangevallen uitspraken ter zake heeft overwogen. Hetgeen appellant daar tegenover heeft gesteld kan de Raad niet tot een ander oordeel brengen.
In zijn uitspraken van 28 oktober 2003, reg.nr. 01/4772 NABW, en 2 maart 2004, reg.nrs. 02/1845 en 03/2923 NABW, betrekking hebbende op een aanvraag van appellant voor bijzondere bijstand voor opslagkosten over de perioden van
28 september 2000 tot 28 december 2000, van 28 maart 2001 tot 28 juni 2001 en van 28 juni 2001 tot 28 september 2001, heeft de Raad geoordeeld dat deze opslagkosten vanaf 1 november 1999 niet (meer) zijn aan te merken als noodzakelijke kosten.
Onder verwijzing naar de hieromtrent in zijn hiervoor genoemde uitspraak van 28 oktober 2003 gegeven overwegingen, is de Raad ook omtrent de opslagkosten voor de thans in geding zijnde periode van 28 december 2000 tot 28 maart 2001 van oordeel dat deze kosten niet aan zijn aan te merken als noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
In zijn uitspraak van 25 januari 2005, reg. nr. 03/5565 NABW, betrekking hebbende op een aanvraag van appellant voor bijzondere bijstand in de kosten van een cursus Frans, heeft de Raad geoordeeld dat deze kosten niet aangemerkt kunnen worden als noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 39, eerste lid, van de Abw.
Nu de onderhavige reiskosten betrekking hebben op het volgen van deze cursus Frans, is de Raad met de rechtbank van oordeel, dat ook deze kosten niet behoren tot de hiervoor genoemde noodzakelijke kosten van het bestaan.
Gedaagde heeft bij besluit van 5 augustus 2003 de bezwaren van appellant tegen het besluit van 9 april 2003, waarbij gedaagde bijzondere bijstand is toegekend in de kosten van aanschaf van een wasmachine tot een bedrag van € 450,--, ongegrond verklaard.
Appellant is het niet eens met de hoogte van de toegekende bijzondere bijstand. Hij acht het toegekende bedrag ontoereikend om tot aanschaf van een meer energiezuinige wasmachine over te gaan.
Zoals de Raad al eerder heeft geoordeeld, is gedaagde bevoegd de vergoedingen in het kader van de bijzondere bijstandsverlening zodanig vast te stellen dat de betrokkene daarmee in staat wordt geacht de goedkoopste adequate voorziening aan te schaffen. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn geval een bedrag van € 450,-- niet toereikend is voor de aanschaf van de in zijn situatie passend te achten wasmachine. De door appellant in beroep en hoger beroep aangevoerde argumenten bieden naar het oordeel van de Raad onvoldoende grond voor de conclusie dat gedaagde in afwijking van de richtbedragen tot hogere bedragen bijzondere bijstand in de kosten van het onderhavige gebruiksgoed had moeten verstrekken.
Het vorenstaande brengt met zich dat de hoger beroepen niet slagen. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling van gedaagde in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus gewezen door mr. G.A.J. van den Hurk, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2005.
(get.) G.A.J. van den Hurk.