ECLI:NL:CRVB:2005:AT8197
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake WAO-aanvraag na intrekking van bestreden besluit door UWV
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de aanvraag van appellant voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank Rotterdam had eerder, op 29 september 2003, het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) medegedeeld dat het besluit van 11 november 2002, waarin de aanvraag van appellant was afgewezen, niet langer werd gehandhaafd en dat er een nieuwe beslissing op de WAO-aanvraag zou worden genomen.
De zitting vond plaats op 21 april 2005, waar appellant in persoon aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. H. van Wijngaarden. Tijdens deze zitting bevestigde gedaagde dat het eerdere besluit niet langer werd gehandhaafd, waardoor het belang van appellant aan zijn hoger beroep was komen te ontvallen. De Raad oordeelde dat appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, aangezien de reden voor het hoger beroep was weggevallen.
De Centrale Raad van Beroep heeft daarnaast gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,- voor de rechtsbijstand in beroep, € 322,- voor de rechtsbijstand in hoger beroep en € 31,20 voor reiskosten. De totale proceskosten bedragen dus € 997,20, die door het Uwv aan de griffier van de Raad moeten worden betaald. Tevens is bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 116,- aan hem vergoedt.