ECLI:NL:CRVB:2005:AT8197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5585 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake WAO-aanvraag na intrekking van bestreden besluit door UWV

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2005 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de aanvraag van appellant voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De rechtbank Rotterdam had eerder, op 29 september 2003, het beroep van appellant ongegrond verklaard. Appellant, vertegenwoordigd door mr. W.H. van Zundert, heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) medegedeeld dat het besluit van 11 november 2002, waarin de aanvraag van appellant was afgewezen, niet langer werd gehandhaafd en dat er een nieuwe beslissing op de WAO-aanvraag zou worden genomen.

De zitting vond plaats op 21 april 2005, waar appellant in persoon aanwezig was en gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. H. van Wijngaarden. Tijdens deze zitting bevestigde gedaagde dat het eerdere besluit niet langer werd gehandhaafd, waardoor het belang van appellant aan zijn hoger beroep was komen te ontvallen. De Raad oordeelde dat appellant niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn hoger beroep, aangezien de reden voor het hoger beroep was weggevallen.

De Centrale Raad van Beroep heeft daarnaast gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 644,- voor de rechtsbijstand in beroep, € 322,- voor de rechtsbijstand in hoger beroep en € 31,20 voor reiskosten. De totale proceskosten bedragen dus € 997,20, die door het Uwv aan de griffier van de Raad moeten worden betaald. Tevens is bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht van € 116,- aan hem vergoedt.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/5585 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij besluit van 11 november 2002 heeft gedaagde ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen het besluit van
28 mei 2002 waarbij zijn aanvraag tot toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is afgewezen omdat hij niet in overeenstemming met de Wet Arbeid Vreemdelingen arbeid heeft verricht.
De rechtbank Rotterdam heeft bij uitspraak van 29 september 2003 onder kenmerk 02/3388 het namens appellant tegen dat besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. W.H. van Zundert, advocaat en procureur te Rotterdam, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden van die uitspraak bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 24 november 2004 heeft de Raad gedaagde verzocht kenbaar te maken hoe zijn standpunt zich verhoudt tot de uitspraak van de Raad van 4 juli 2003, gepubliceerd in USZ 2003/262.
Gedaagde heeft de Raad in antwoord hierop bij brief van 20 december 2004 medegedeeld zijn beslissing van 11 november 2002 niet langer te handhaven en een nieuwe beslissing op de WAO-aanvraag van appellant te zullen nemen.
Namens appellant is bij schrijven van 20 januari 2005 medegedeeld dat het hoger beroep wordt gehandhaafd.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 april 2005, waar appellant in persoon is verschenen en gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. H. van Wijngaarden, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Ter zitting heeft gedaagde bevestigd het besluit van 11 november 2002 niet langer te handhaven en een nieuwe beslissing te zullen nemen op de WAO-aanvraag van appellant.
De Raad stelt vast dat hiermee het belang van appellant aan zijn hoger beroep is komen te ontvallen. Dit betekent dat hij in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De Raad ziet aanleiding gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 644,- in beroep en op € 322,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand en € 31,20 voor reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 997,20 te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht van in totaal € 116,- aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. G. van der Wiel in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A. Kovács.