ECLI:NL:CRVB:2005:AT8135
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht van gecertificeerd scheepslasser in relatie tot privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft appellante, een bedrijf dat zeewaardige reddingsboten bouwt en onderhoudt, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had geoordeeld dat een gecertificeerd scheepslasser, die werkzaamheden voor appellante verrichtte, in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot appellante stond. Dit oordeel was gebaseerd op bevindingen van een looninspecteur die tijdens een controle had vastgesteld dat er betalingen aan de scheepslasser waren gedaan buiten de loonadministratie. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 23 maart 2005, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar vennoot en een adviseur.
De Centrale Raad van Beroep heeft de vraag beoordeeld of de scheepslasser terecht als verplicht verzekerd werd beschouwd. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een gezagsverhouding tussen appellante en de scheepslasser, wat essentieel is voor het bestaan van een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De scheepslasser werkte zelfstandig, met zijn eigen apparatuur, en was verantwoordelijk voor de kwaliteit van zijn werk, dat werd gecontroleerd door het American Bureau of Shipping. De Raad oordeelde dat gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een gezagsverhouding.
Op basis van deze overwegingen heeft de Raad de eerdere besluiten van gedaagde vernietigd en geoordeeld dat de scheepslasser niet in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot appellante heeft gestaan. Tevens werd gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.288,-- bedroegen. De uitspraak van de Raad werd openbaar uitgesproken op 2 mei 2005.