ECLI:NL:CRVB:2005:AT7802

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4527 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling geschiktheid voor geselecteerde functies na weigering WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, een voormalig magazijnmedewerker in een chocoladefabriek, die een WAO-uitkering heeft aangevraagd na uitval door rug-, heup- en polsproblemen, evenals depressieve klachten. De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 juni 2005 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank Haarlem bevestigde. Appellant was van mening dat hij om medische redenen niet in staat was om de voor hem geselecteerde functies te vervullen, maar de Raad oordeelde dat de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), voldoende had gemotiveerd dat appellant geschikt was voor de geselecteerde functies.

De Raad baseerde zijn oordeel op rapporten van verschillende verzekeringsartsen, waaronder R.M. Hulst en R.T. Lansbergen, die de medische situatie van appellant hebben beoordeeld. Appellant had in bezwaar en beroep zijn grieven geuit, maar de Raad oordeelde dat de medische onderzoeken zorgvuldig waren uitgevoerd en dat de bevindingen van de verzekeringsartsen juist waren. De Raad concludeerde dat er geen reden was om de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies in twijfel te trekken, en dat het bestreden besluit van het Uwv niet voor vernietiging in aanmerking kwam.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige medische beoordelingen en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van de geschiktheid voor arbeid. De Raad heeft geen termen aanwezig geacht om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan appellant. De uitspraak bevestigt de eerdere beslissing van de rechtbank en onderstreept de noodzaak voor appellanten om voldoende medische onderbouwing te leveren voor hun claims.

Uitspraak

03/4527 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. V.J.M. Janszen, advocaat te Haarlem, op bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Haarlem onder dagtekening 23 juli 2003 tussen partijen gegeven uitspraak
(reg. nr. Awb 02-1629 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 27 april 2005, waar voor appellant is verschenen mr. Janszen, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. H. van Buren, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij zijn oordeelsvorming gaat de Raad uit van de volgende feiten.
Appellant, geboren [in] 1954, is werkzaam geweest als magazijnmedewerker in een chocoladefabriek. Op
12 december 2000 is hij uitgevallen wegens rug-, heup- en linkerpolsklachten, waarna per einde wachttijd een beoordeling heeft plaatsgevonden in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Nadat de verzekeringsarts R.T. Lansbergen appellant op 20 november 2001 had onderzocht, heeft hij in een rapport van dezelfde datum de volgende diagnose vastgesteld: surmenage met depressieve stemming bij persoonlijkheidsstoornis alsmede specifieke rugpijn (chronisch).
Op grond van deze diagnose is hij tot de conclusie gekomen dat appellant beperkingen heeft en met inachtneming van deze beperkingen heeft hij een belastbaarheidspatroon opgesteld. Blijkens haar rapport van 21 februari 2002 is de arbeidskundige H.C. Boersma tot de conclusie gekomen dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk maar nog wel voor onder meer de functies printplatenmonteur, wikkelaar rotoren, statoren en spoelen en samensteller van metaalproducten. Op basis van deze functies heeft zij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 15%. Bij besluit van 25 februari 2002 is appellant in overeenstemming met dit rapport meegedeeld dat hij na afloop van zijn wachttijd niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering.
In bezwaar heeft appellant naar voren gebracht dat hij meer beperkingen heeft dan gedaagde heeft aangenomen. Voorts is hij van mening dat ten onrechte geen informatie uit de behandelende sector is opgevraagd en dat het verlies aan verdiencapaciteit niet juist is berekend.
Op 8 september 2002 heeft de bezwaarverzekeringsarts R.M. Hulst een rapport uitgebracht, waarin hij de bevindingen van de primaire verzekeringsarts heeft onderschreven. De grief van appellant dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek niet zorgvuldig is geweest heeft hij weersproken door te stellen dat de primaire verzekeringsarts een eigen onderzoek heeft ingesteld en daarbij de beschikking heeft gehad over gegevens van de behandelend psychiater D. Oppenheim. In overeenstemming met dit rapport heeft gedaagde bij besluit van 20 september 2002 het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
In beroep heeft appellant zijn in bezwaar geuite grieven gehandhaafd met uitzondering van de grief dat het verlies aan verdiencapaciteit niet juist was berekend.
Voorts heeft in beroep op 9 december 2002 de arbeidskundige J.G. Grothe nog een rapport uitgebracht, waarin een nadere toelichting is gegeven op de geschiktheid van appellant voor de voor hem geselecteerde functies.
De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij om medische redenen - met name psychische - niet in staat is om de voor hem geselecteerde functies te verrichten.
De Raad overweegt als volgt.
De Raad ziet geen reden om de bevindingen van (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. Ten aanzien van de grief van appellant dat geen medische informatie uit de behandelende sector is opgevraagd, overweegt de Raad dat uit het rapport van de voornoemde verzekeringsarts Lansbergen blijkt dat deze bij de totstandkoming van zijn rapport de beschikking had over informatie van de behandelend psychiater Oppenheim. Ook anderszins is de Raad niet tot de conclusie kunnen komen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig is geweest. Deze grief van appellant kan naar het oordeel van de Raad dan ook niet slagen. Dit geldt ook voor de grief dat hij meer beperkingen heeft dan gedaagde heeft aangenomen. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant op geen enkele wijze aan de hand van (nadere) medische informatie aannemelijk gemaakt dat dit het geval is. Met de rechtbank is de Raad dan ook van oordeel dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust.
Voorts is de Raad van oordeel dat gedaagde de ogenschijnlijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de verwoording belasting van de verschillende voor appellant geselecteerde functies in voldoende mate heeft gemotiveerd, waarmee voor de Raad de geschiktheid van appellant voor deze functies in voldoende mate is komen vast te staan. Nu evenmin de arbeidskundige component van het bestreden besluit op onjuiste gronden berust, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit niet voor vernietiging in aanmerking komt.
Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist moet worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en mr. M.C. Bruning en mr. N.J. Haverkamp als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2005.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.