ECLI:NL:CRVB:2005:AT7788
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake terugvordering WAO-uitkering
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 16 juni 2003. De rechtbank had het beroep van gedaagde gegrond verklaard en het bestreden besluit van UWV vernietigd. Het geschil betreft de terugvordering van een bedrag van € 2.692,30 aan onverschuldigd betaalde uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). UWV had het bezwaar van gedaagde tegen de terugvordering niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevatte en gedaagde niet had voldaan aan het verzoek om dit verzuim te herstellen.
Gedaagde had in zijn bezwaarschrift aangegeven dat hij het niet eens was met de beslissing tot stopzetting en terugvordering van de WAO-uitkering, maar dat hij niet over voldoende informatie beschikte om zijn bezwaar verder te onderbouwen. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat het bezwaarschrift van gedaagde wel degelijk voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het een concrete bezwaargrond bevatte. De Raad stelde vast dat UWV niet had voldaan aan de verplichting om gedaagde de benodigde informatie te verstrekken, waardoor het niet redelijk was om van gedaagde te verwachten dat hij zijn bezwaar verder kon onderbouwen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat UWV het bezwaar van gedaagde ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad bepaalde dat UWV een nieuw besluit moest nemen op het bezwaar van gedaagde en dat er een recht van € 414,- aan UWV werd opgelegd. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering en de verplichting van bestuursorganen om de benodigde informatie te verstrekken aan betrokkenen.