ECLI:NL:CRVB:2005:AT7273

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4274 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand tijdens detentie

In deze zaak heeft appellant, die zich noemde [naam betrokkene] en woonachtig te [woonplaats], een verzoek ingediend om bijzondere bijstand in de vaste lasten van zijn woning gedurende zijn detentie. Dit verzoek werd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winschoten afgewezen op 18 juli 2001, met verwijzing naar artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene bijstandswet (Abw), dat stelt dat iemand die rechtens zijn vrijheid is ontnomen, geen recht op bijstand heeft. Appellant ging in hoger beroep tegen deze afwijzing.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 26 april 2005, maar beide partijen waren niet verschenen. De Raad heeft de relevante feiten en omstandigheden uit de eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 juli 2003 in overweging genomen. De Raad oordeelde dat de wetgeving duidelijk is en dat er geen recht op bijstand bestaat voor personen die gedetineerd zijn. Bovendien is er in dit geval geen acute noodsituatie aangetoond die zou rechtvaardigen dat er in afwijking van de wet bijstand verleend zou worden.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak en oordeelde dat de omstandigheden van appellant, zoals het risico op ontbinding van de huurovereenkomst, niet als een acute noodzaak kunnen worden aangemerkt. De Raad zag geen aanleiding om de proceskosten te veroordelen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juni 2005.

Uitspraak

03/4274 NABW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], zich noemende [naam betrokkene], wonende te [woonplaats], appellant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Winschoten, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant heeft mr. S.E.M. Cantineau, werkzaam bij Rechtshulp Noord, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 juli 2003,
reg.nr. 02/139 NABW.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 26 april 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Appellant heeft op 28 juni 2001 gedaagde om bijzondere bijstand verzocht in de vaste lasten van zijn woning gedurende de periode van zijn detentie.
Bij besluit van 18 juli 2001 heeft gedaagde die aanvraag afgewezen onder verwijzing naar artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene bijstandswet (Abw).
Bij besluit van 4 januari 2002 heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 18 juli 2001 ongegrond verklaard. Gedaagde heeft daarbij overwogen dat van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Abw niet is gebleken.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 4 januari 2002 ongegrond verklaard.
Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
In artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Abw is bepaald dat degene aan wie rechtens zijn vrijheid is ontnomen, geen recht op bijstand heeft. Uit de wetsgeschiedenis komt naar voren dat dit voorschrift geldt voor het recht op algemene en bijzondere bijstand. Derhalve verzet dit voorschrift zich ertegen dat aan appellant de door hem gevraagde bijzondere bijstand wordt verleend.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Abw zijn burgemeester en wethouders bevoegd aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van paragraaf 1 bijstand te verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken. Volgens vaste jurisprudentie van de Raad kan van zeer dringende redenen in het algemeen slechts sprake zijn in het geval van een acute noodsituatie.
In het onderhavige geval is de Raad met gedaagde en de rechtbank van oordeel dat van het bestaan van een acute noodsituatie geen sprake is. De omstandigheid dat appellant als gevolg van zijn detentie onvoldoende middelen heeft om de huur van zijn woning te betalen en daardoor het risico loopt dat de verhuurder de huurovereenkomst laat ontbinden en de woning moet worden ontruimd, kan niet als een acute noodzaak worden aangemerkt.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van S.W.H. Peeters als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) S.W.H. Peeters.
RB2405