ECLI:NL:CRVB:2005:AT7192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4380 NABW-W e.a.
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek door de Centrale Raad van Beroep

In deze zaak heeft verzoeker hoger beroep ingesteld tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Alkmaar. Voor de aanvang van het onderzoek ter zitting op 14 juni 2005 heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen alle leden van de Centrale Raad van Beroep, inclusief de voorzitter en de leden van de meervoudige kamer. Dit verzoek is gedaan op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de mogelijkheid biedt om rechters te wraken indien er feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar kunnen brengen.

De Raad voor de Rechtspraak heeft het verzoek om wraking beoordeeld en vastgesteld dat het wrakingsverzoek niet specifiek gericht was op de personen van de betrokken rechters, maar op het rechterlijk college als geheel. De Raad benadrukt dat een wrakingsverzoek moet zijn gebaseerd op feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de individuele rechters die de zaak behandelen. Aangezien verzoeker niet is verschenen ter zitting en zijn verzoek niet voldoet aan de vereisten van artikel 8:15 Awb, heeft de Raad besloten het verzoek om wraking af te wijzen.

De uitspraak werd gedaan door de Centrale Raad van Beroep, waarbij mr. Th.C. van Sloten als voorzitter fungeerde, samen met mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 7 juni 2005, waarbij de griffier A.H. Polderman-Eelderink aanwezig was. De Raad concludeert dat er geen gegronde redenen zijn voor het wrakingsverzoek en bevestigt de noodzaak van de rechterlijke onpartijdigheid.

Uitspraak

03/4380 NABW
04/4186 WWB
05/115 WWB
B E S L I S S I N G
op het verzoek op grond van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht, gedaan door:
[verzoeker], wonende te [woonplaats], verzoeker.
I. INLEIDING
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraken van de rechtbank Alkmaar van 28 augustus 2003, reg.nr. NABW 03/412, 28 juni 2004, reg.nrs. WWB 04/552 en WWB 04/1228 en 26 november 2004, reg.nr. WWB 04/102.
Voor de aanvang van het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer van de Raad op 14 juni 2005 heeft verzoeker bij brief van 5 mei 2005 verzocht om wraking van alle leden en toekomstige leden van de Centrale Raad van Beroep, hetgeen inhoudt dat het wrakingsverzoek zich tevens richt tegen de voorzitter en de leden van die meervoudige kamer, te weten mrs. A.B.J. van der Ham, C. van Viegen en S.W. van Osch-Leysma.
Verzoeker en de hiervoor genoemde raadsleden zijn ingevolge artikel 8:18, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van de Raad van 7 juni 2005. Verzoeker - en met kennisgeving - mrs. van der Ham, van Viegen en van Osch-Leysma zijn niet ter zitting verschenen.
II. MOTVERING
In artikel 8:15 van de Awb is bepaald dat op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 8:15 van de Awb (Pg Awb II, p. 410) is de ratio van het instituut van wraking gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van de rechterlijke partijdigheid.
Het verzoek om wraking van verzoeker betreft ieder lid van de Centrale Raad van Beroep, hetgeen inhoudt dat dit verzoek ook de leden van een samen te stellen wrakingskamer betreft.
De Raad merkt allereerst op dat voorzover verzoeker beoogd heeft tevens de leden van de wrakingskamer te wraken, hij aan dit verzoek voorbij gaat, omdat slechts dan het verzoek om wraking van de leden van de behandelende kamer door de Raad kan worden behandeld.
De Raad stelt voorts voorop dat een wrakingsgrond gelegen dient te zijn in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de (persoon van de) rechter die de zaak behandelt; het wrakingsverzoek dient het betrokken lid of de betrokken leden van het rechterlijk college te betreffen, niet het rechterlijk college als zodanig.
Op grond van het vorenstaande is de Raad van oordeel dat in hetgeen door verzoeker aan zijn verzoek om wraking ten grondslag is gelegd, geen feiten of omstandigheden zijn gelegen die specifiek betrekking hebben op de persoon van één of meer van de betrokken rechters in het onderhavige geval. Een verzoek om wraking van een rechterlijk college als zodanig is geen wrakingsverzoek waarop artikel 8:15 van de Awb ziet en dient in zoverre dan ook reeds daarom te worden afgewezen.
Voorbijgaand aan hetgeen verzoeker anderszins aan zijn verzoek om wraking ten grondslag heeft gelegd, beslist de Raad als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Wijst het verzoek om wraking af.
Aldus gewezen door mr. Th.C. van Sloten als voorzitter en mr. R.H.M. Roelofs en mr. J.J.A. Kooijman als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Polderman-Eelderink als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2005.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) A.H. Polderman-Eelderink.
RB0806