ECLI:NL:CRVB:2005:AT7191
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Th.C. van Sloten
- R.H.M. Roelofs
- J.J.A. Kooijman
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde Anw-uitkering en gezamenlijke huishouding
In deze zaak gaat het om de terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkeringen op basis van de Algemene nabestaandenwet (Anw). Appellante ontving sinds 1 juni 1997 een Anw-uitkering, maar deze werd door de Sociale verzekeringsbank (gedaagde) met terugwerkende kracht beëindigd per 1 oktober 1999, omdat zij een gezamenlijke huishouding zou voeren met haar partner. Gedaagde vorderde een bedrag van f 28.511,90 terug van appellante, wat leidde tot een rechtszaak na een eerdere uitspraak van de rechtbank Breda. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 26 april 2005, waarbij appellante in persoon verscheen en gedaagde vertegenwoordigd werd door drs. J.W.P.M. van Rooij.
De Raad heeft vastgesteld dat er in de periode van 1 oktober 1999 tot eind maart 2001 sprake was van een meerpersoonshuishouden, omdat de zoon van appellante ook in de woning verbleef. Dit leidde tot de conclusie dat de eerdere beslissing van gedaagde om de uitkering te beëindigen op basis van een gezamenlijke huishouding niet houdbaar was. De Raad oordeelde dat het besluit van 9 januari 2002, waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard, vernietigd moest worden. Gedaagde werd opgedragen om een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad.
De Raad oordeelde verder dat de argumenten van appellante over de hulpbehoevendheid van haar partner niet opgingen, aangezien deze niet voldeed aan de wettelijke definitie van hulpbehoevendheid. De Raad veroordeelde gedaagde tot betaling van de proceskosten van appellante, die in totaal € 347,60 bedroegen, en bepaalde dat het griffierecht van € 116,04 vergoed moest worden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 juni 2005, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.