ECLI:NL:CRVB:2005:AT7170

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3927 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Groningen, waarin zijn beroep tegen de weigering van een WAO-uitkering ongegrond werd verklaard. Appellant, die als intern controleur bij de gemeente Assen werkte, viel in 1998 uit met psychische klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld op 13 april 2005, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. D.E.C. Veugen van het Uwv.

De Raad overweegt dat de rechtbank en de Raad de belastbaarheid van appellant per 16 november 2000 hebben vastgesteld op basis van het rapport van psychiater prof. dr. R.J. van den Bosch. Dit rapport werd ondersteund door de bevindingen van de primaire verzekeringsarts G. van de Brandhof en de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp. De Raad concludeert dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de onafhankelijke deskundige, ondanks de inconsistenties die appellant aanvoert met betrekking tot de oordelen van andere deskundigen.

De Raad heeft ook de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld, waaronder die van rayonmanager, naaister-stikster en samensteller metaalproducten. De Raad oordeelt dat de motivering van de verzekeringsarts over de geschiktheid van deze functies voldoende is, ondanks de asterisken die op bepaalde aspecten zijn geplaatst. De Raad bevestigt dat het mediaanloon van ƒ 21,85 in verhouding tot het maatmaninkomen van ƒ 60,49 een verlies aan verdiencapaciteit van 63,88% laat zien, wat correspondeert met een arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.

Uiteindelijk komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, zonder termen aanwezig te achten voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

03/3927 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. P.F. Adolf, werkzaam bij DAS rechtsbijstand te Amsterdam, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Groningen op 24 juni 2003 tussen partijen gegeven uitspraak (reg.nr. AWB 01-1019 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 13 april 2005, waar appellant, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen mr. D.E.C. Veugen, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellant was werkzaam als intern controleur bij de gemeente Assen, toen hij op 7 juli 1998 uitviel met psychische klachten. Bij besluit van 3 juni 1999 weigerde gedaagde hem een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering (WAO) toe te kennen, omdat zijn arbeidsongeschiktheid niet een rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek zou zijn. Na een mislukte werkhervatting viel hij op 18 november 1999 wederom uit.
Na medisch en arbeidskundig onderzoek kende gedaagde hem bij besluit van 22 november 2000 met ingang van
16 november 2000 een WAO-uitkering toe, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%. Gedaagde verklaarde het bezwaar van appellant ongegrond bij besluit van 17 oktober 2001.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond.
In hoger beroep heeft appellant het standpunt ingenomen dat hij in het geheel niet meer in staat is arbeid te verrichten. Verder acht hij het oordeel van de door de rechtbank ingeschakelde psychiater prof.dr. R.J. van den Bosch inconsistent ten opzichte van de andere deskundigen die een oordeel hebben gegeven met betrekking tot zijn medische situatie. Hij verwijst daarbij met name naar de rapporten van de psychiater W. Kars van 27 december 2001 en van de psycholoog
F.F.B. de Thouars van 17 december 2001.
De Raad overweegt het volgende.
Evenals de rechtbank kent de Raad voorzover het gaat om de vaststelling van de voor appellant geldende belastbaarheid per 16 november 2000 doorslaggevende betekenis toe aan het rapport van de door de rechtbank ingeschakelde psychiater prof.dr. R.J. van den Bosch. Deze heeft zich kunnen verenigen met het belastbaarheidspatroon zoals dat door de primaire verzekeringsarts G. van de Brandhof is vastgesteld en door de bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp is onderschreven en is tot zijn oordeel gekomen na eigen onderzoek van appellant en na kennisname van onder meer de rapporten van Kars en De Thouars. Voor de Raad bestaat geen aanleiding om in dit geval af te wijken van zijn vaste jurisprudentie dat in beginsel het oordeel van een door de bestuursrechter inge-schakelde onafhankelijke deskundige wordt gevolgd. Appellant kan worden toegegeven dat er wellicht sprake is van inconsistentie tussen het oordeel van Van den Bosch enerzijds en het oordeel van Kars en De Thouars anderzijds, maar dat betekent niet dat daarmee het oordeel van Van den Bosch niet zou kunnen worden gevolgd. Kars is van mening dat appellant vanwege zijn psychisch lijden niet meer in staat kan worden geacht nog enige vorm van arbeid te verrichten, maar uit zijn rapport is niet op te maken op welke objectieve medische gegevens deze mening berust. De Thouars heeft blijkens zijn rapport zijn behandeling afgesloten en onvoldoende resultaat geboekt om reïntegratie te doen aanvangen. Uit dit rapport is niet op te maken wat de oorzaak is van dit onvoldoende resultaat. Naar het oordeel van de Raad staat niet vast of die oorzaak een medische achtergrond heeft, nu uit de diverse over appellant uitgebrachte rapporten blijkt dat appellant niet meer wil werken.
De Raad onderschrijft niet het oordeel van de rechtbank dat gelet op het rapport van Van den Bosch geen aanleiding bestaat te twijfelen aan het standpunt van de arbeidsdeskundige dat appellant in staat kan worden geacht met ingang van
16 november 2000 de functies te verrichten die de arbeidsdeskundige blijkens zijn rapport van 26 oktober 2000 aan de schatting ten grondslag heeft gelegd. Van den Bosch heeft naar aanleiding van de vraag van de rechtbank of appellant op
16 november 2000 in staat was fulltime arbeid te verrichten als rayonmanager, bankbediende en naaister-stikster namelijk opgemerkt dat deze vraag door een psychiater in principe niet is te beantwoorden op grond van diens specifieke deskundigheid. Hij heeft daaraan toegevoegd dat hij, voorzover in de keus om deze functies te gebruiken rekening is gehouden met de vastgestelde en door hem onderschreven beperkingen, geen argumenten heeft tegen de geselecteerde functies.
Blijkens de verwoording functiebelasting van de geselecteerde functies zijn bij alle functies op een of meerdere aspecten asterisken geplaatst. De verzekeringsarts Van den Brandhof heeft wel beoordeeld of deze functies desalniettemin voor appellant geschikt moeten worden geacht, maar deze beoordeling niet in voldoende mate gemotiveerd. Hij heeft slechts per functie opgemerkt dat de functie akkoord is. Ter zitting heeft de gemachtigde van gedaagde verslag gedaan van haar overleg met de bezwaarverzekeringsarts J.J. Nasheed-Linssen. Zij heeft naar voren gebracht dat de functie van bankbediende alsnog komt te vervallen, maar dat de schatting kan worden gebaseerd op de functies rayonmanager, naaister-stikster en samensteller metaalproducten. Verder heeft zij gesteld dat door het vervallen van de functie van bankbediende wel het mediaanloon wijzigt, maar niet de mate van arbeidsongeschiktheid. Volgens Nasheed-Linssen levert de asterisk bij aspect 28E (conflicthantering) in de functie van rayonmanager geen overschrijding van de belasting van appellant op, nu het hier gaat om telefonische contacten waarin de klant met een klacht komt en appellant, mede gelet op wat Van den Bosch op dit punt heeft opgemerkt, slechts beperkt is voor direct contact met agressieve of onredelijke mensen. Nasheed-Linssen is van mening dat de asterisk op aspect 28H (verantwoordelijkheid/afbreukrisico) in de functie naaisterstikster evenmin een overschrijding van de belastbaarheid van appellant oplevert, omdat na het opdoen van de nodige vaardigheid bij het stikken de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit meer gerelateerd is aan de vaardigheid en dat dit een normale belasting is die niet als overschrijding kan worden gezien. Tevens acht Nasheed-Linssen het van belang dat in deze functie geen sprake is van aanmerkelijke tijdsdruk of dwingend tempo waardoor appellant voldoende tijd ter beschikking heeft om het stikwerk volgens de kwaliteitseisen te doen. Ten aanzien van de functie samensteller metaalproducten tenslotte heeft Nasheed-Linssen opgemerkt dat de asterisk bij 28A (aanmerkelijk tijdsdruk) geen overschrijding van de belastbaarheid inhoudt, omdat het gaat om mogelijk voorkomende piekmomenten in de zomer en dat de asterisk bij 28D (conflicterende functie-eisen) geen overschrijding van de belastbaarheid inhoudt omdat het daarbij gaat om kwaliteit versus productie en er sprake is van zeer eenvoudig routinematig monotoon werk dat weinig belasting met zich meebrengt.
De Raad is van oordeel dat de ter zitting gegeven toelichting op de in de functies voorkomende asterisken als een voldoende motivering kan worden gezien. Het mediaanloon van ƒ 21,85, afgezet tegen het maatmaninkomen van ƒ 60,49 laat een verlies aan verdiencapaciteit zien van 63,88%, waarmee indeling in de arbeidsongeschiktheid-klasse 55 tot 65% correspondeert.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak komt, met verbetering van de gronden, voor bevestiging in aanmerking
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. Verrips.