ECLI:NL:CRVB:2005:AT6929
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.C.F. Talman
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Weigering van uitkering aan plaatsvervanger van overleden moeder op basis van het Reglement Individuele Uitkeringen Stichting Maror-gelden Overheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die haar beroep tegen een besluit van het Bestuur van de Stichting Maror-gelden Overheid ongegrond verklaarde. Het besluit, genomen op 7 mei 2002, weigerde appellante als plaatsvervanger van haar overleden moeder in aanmerking te brengen voor een uitkering op basis van het Uitkeringsreglement Individuele Uitkeringen Stichting Maror-gelden Overheid. De rechtbank oordeelde dat de moeder van appellante niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat zij tijdens de oorlogsjaren in het voormalige Nederlands-Indië verbleef en niet voldeed aan de vereisten van het Reglement, dat een woonplaats in Nederland tussen 10 mei 1940 en 8 mei 1945 vereist. Appellante voerde aan dat het onbillijk was dat haar verblijf in Nederlands-Indië niet werd meegeteld en dat de regeling voor oorlogsslachtoffers in het voormalige Nederlands-Indië niet volwaardig was. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de grieven van appellante geen doel troffen. De Raad stelde vast dat de doelgroepomschrijving in het Reglement niet in strijd was met de doelstellingen van de regering en dat de regeling specifiek gericht was op de Nederlandse situatie. De Raad concludeerde dat appellante niet als plaatsvervanger kon optreden, omdat haar moeder niet voldeed aan de voorwaarden van het Reglement. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten.