ECLI:NL:CRVB:2005:AT6873
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.C.F. Talman
- G.L.M.J. Stevens
- H.R. Geerling-Brouwer
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van een aanvraag voor periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 mei 2005 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag voor een periodieke uitkering op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). Eiser, geboren in 1932, had in april 2002 een aanvraag ingediend bij de Pensioen- en Uitkeringsraad, waarin hij stelde dat zijn ervaringen als kind tijdens de Tweede Wereldoorlog hem recht gaven op een uitkering. Hij verwees naar de verzetsactiviteiten van zijn vader, waarbij hij als kind betrokken was, en de huiszoekingen die door de Duitse bezetter zijn uitgevoerd.
De verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft de aanvraag op 18 oktober 2002 afgewezen. De Raad oordeelde dat de omstandigheden waaronder eiser had geleefd niet voldoende uitzonderlijk waren om hem gelijk te stellen met een vervolgde. De Raad baseerde zich op onderzoek van de Stichting 1940-1945, waaruit bleek dat de vader van eiser slechts tijdelijk onderduikers had geholpen. De Raad concludeerde dat de ervaringen van eiser niet wezenlijk verschilden van die van andere kinderen in vergelijkbare situaties.
De Centrale Raad van Beroep heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, waarbij het de opvatting van de verweerster volgde dat er geen sprake was van een klaarblijkelijke hardheid die gelijkstelling met een vervolgde rechtvaardigde. De Raad benadrukte dat eiser gedurende de oorlog in staat was om een normaal leven te leiden, wat zijn claim verder ondermijnde. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken.