ECLI:NL:CRVB:2005:AT6817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/5925 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 80 tot 100% was vastgesteld. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat deze beslissing onterecht was, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak bevestigd. Tijdens de zitting op 22 april 2005 was appellant niet aanwezig, maar gedaagde was vertegenwoordigd door L.A.P. ter Laak van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.

De Raad heeft de medische rapporten die in de eerdere uitspraak zijn genoemd, in overweging genomen. Deze rapporten gaven aan dat appellant, gezien zijn geestelijke gezondheidstoestand, niet duurzaam belastbaar is voor inkomensvormende werkzaamheden. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de juistheid van deze medische oordelen in twijfel te trekken, vooral omdat appellant geen onderbouwde medische gegevens heeft overgelegd die de rapporten tegenspreken.

De Raad heeft ook opgemerkt dat het niet binnen zijn bevoegdheid ligt om wijzigingen aan te brengen in de tekst van de gedingstukken die door gedaagde zijn ingediend. De argumenten van appellant zijn niet voldoende om tot een vernietiging van het bestreden besluit te komen. Uiteindelijk heeft de Raad besloten om de eerdere uitspraak te bevestigen, wat betekent dat de arbeidsongeschiktheid van appellant op 80 tot 100% blijft staan.

Uitspraak

03/5925 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij brief van 23 december 2002 heeft gedaagde appellant in kennis gesteld van het besluit de eerder aan appellant toegekende uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ongewijzigd voort te zetten, omdat gedaagde op grond van het ingestelde onderzoek in het kader van de zogeheten vijfdejaars herbeoordeling heeft aangenomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant onverminderd op 80 tot 100% gesteld diende te worden.
Het bezwaar dat appellant tegen dat besluit heeft gemaakt, heeft gedaagde bij het bestreden besluit van 27 maart 2003 ongegrond verklaard.
De rechtbank Almelo heeft bij uitspraak van 10 november 2003, nr. 03/289 WAO, het door appellant tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Op de in het beroepschrift vermelde gronden heeft appellant tegen bovengenoemde uitspraak hoger beroep ingesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft zich vervolgens nog een aantal malen schriftelijk tot de Raad gewend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 22 april 2005, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door L.A.P. ter Laak, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
In dit geding dient de vraag te worden beantwoord of gedaagde bij het bestreden besluit terecht heeft aangenomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd 80 tot 100% bedraagt.
De rechtbank heeft deze vraag bevestigend beantwoord op grond van de in de aangevallen uitspraak opgenomen overwegingen, waarbij de in die uitspraak genoemde medische rapporten in aanmerking genomen zijn.
In weerwil van hetgeen van de kant van appellant in hoger beroep is aangevoerd, heeft de Raad onvoldoende gronden gezien om tot een ander oordeel dan de rechtbank te komen.
Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
Uit de zich onder de gedingstukken bevindende medische rapporten komt naar voren dat appellant, gelet op zijn geestelijke gezondheidstoestand, niet duurzaam belastbaar is met inkomensvormende werkzaamheden. De Raad ziet geen aanleiding de juistheid van dit medisch oordeel in twijfel te trekken; ook door appellant zijn geen van medische zijde onderbouwde gegevens in het geding gebracht die de inhoud van de hiervoor bedoelde medische rapporten weerspreken.
Naar aanleiding van hetgeen appellant ter zake in diverse brieven heeft gesteld, merkt de Raad op dat het niet tot de bevoegdheid van de Raad behoort wijziging te brengen in de tekst en de formulering van de gedingstukken die gedaagde ingevolge artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht aan de rechter heeft gezonden. Ook hetgeen appellant overigens in de gedingstukken naar voren heeft gebracht, kan naar het oordeel van de Raad niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit.
De Raad acht ten slotte in het onderhavige geval geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Uit vorenstaande vloeit voort dat dient te worden beslist als volgt.
III BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. H.J. Simon als leden in tegenwoordigheid van C.D.A. Bos als griffier en in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2005.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) C.D.A. Bos.