ECLI:NL:CRVB:2005:AT6789
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H. Bolt
- R.P.Th. Elshoff
- Rechtspraak.nl
Weigering om af te zien van terugvordering onverschuldigd betaalde WW-uitkering
In deze zaak heeft de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De rechtbank had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut onzorgvuldig had gehandeld door de onverschuldigd betaalde WW-uitkering niet terug te vorderen. Het hoger beroep werd ingesteld op 4 november 2003, en de zitting vond plaats op 6 april 2005, waarbij de gedaagde niet aanwezig was.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW). De Raad oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut niet gehouden was om de onverschuldigd betaalde uitkering terug te vorderen. De Raad stelde vast dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, zoals bedoeld in artikel 36, vierde lid, van de WW. De Raad benadrukte dat het enkele tijdsverloop niet voldoende was om te concluderen dat er een ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel in de weg stond aan de terugvordering.
Uiteindelijk vernietigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat het Uitvoeringsinstituut terecht de uitkering had herzien en dat aan de voorwaarden voor terugvordering was voldaan. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, en werd openbaar uitgesproken op 18 mei 2005.