ECLI:NL:CRVB:2005:AT6768

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/3084 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering en geschiktheid voor geduide functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 31 mei 2005 uitspraak gedaan. Appellante was van mening dat zij meer arbeidsongeschikt was dan door het Uwv werd vastgesteld en dat haar beperkingen niet goed waren ingeschat. Het Uwv had haar uitkering per 4 augustus 2002 ingetrokken, omdat zij minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante heeft aangevoerd dat het onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig was en dat haar medische situatie niet goed was beoordeeld. De Raad heeft echter geen aanwijzingen gevonden voor onzorgvuldig onderzoek en heeft de rapportages van de betrokken artsen als voldoende onderbouwd beschouwd. De Raad heeft vastgesteld dat de geselecteerde functies, waaronder telefonische verkoop, passend zijn voor appellante, gezien haar medische beperkingen. De Raad concludeert dat het bestreden besluit terecht door de rechtbank in stand is gelaten en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen termen aanwezig om een proceskostenvergoeding toe te kennen.

Uitspraak

03/3084 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 13 mei 2003,
nummer 02/1194 WAO K1, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 19 april 2005, waar appellante, zoals tevoren was bericht, niet is verschenen en waar namens gedaagde is verschenen J.G.M. Huijs, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 3 juni 2002 heeft gedaagde de uitkering van appellante in gevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheids- verzekering (WAO) met ingang van 4 augustus 2002 ingetrokken, aangezien appellante naar het oordeel van gedaagde op die datum minder dan 15% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 1 oktober 2002: verder: het bestreden besluit, heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 3 juni 2002 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. In de aangevallen uitspraak is overwogen dat de medische beperkingen van appellante gelet op de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts
P. Tjen en het rapport van de door de primaire verzekeringsarts B.G.M. Simons ingeschakelde orthopedisch chirurg
dr. J.B.A. van Mourik niet zijn onderschat. Appellante, die in het verleden baliemedewerkster was, is vanwege een voettrauma aangewezen op in hoofdzaak zittend werk. De functies schadecorrespondente, winkelbediende (= telefoniste orderacceptatie) en telefoniste zijn, gelet op appellantes medische beperkingen, voor haar geschikt te achten. Het met die functies te verdienen inkomen levert geen voor de WAO relevant verlies aan verdiencapaciteit op.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat het onderzoek van de primaire verzekeringsarts, van de orthopedisch chirurg dr. Van Mourik en van de bezwaarverzekeringsarts onzorgvuldig is geweest en dat haar beperkingen zijn onderschat.
Die stelling is echter niet met medische gegevens onderbouwd. Voorts heeft de Raad in de rapportages van genoemde artsen geen aanknopingspunten kunnen vinden die op onzorgvuldig onderzoek zouden kunnen duiden. De gang van zaken bij het onderzoek van de verzekeringsarts Simons, die zelf onderzoek deed, inlichtingen heeft ingewonnen bij de huisarts en vervolgens een expertise heeft laten doen door de orthopedisch chirurg dr. Van Mourik, wijst er bepaald niet op dat appellante "zo maar" is afgeschat.
In deze zaak is bij de selectie van functies gebruik gemaakt van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem, het CBBS. In aanmerking genomen hetgeen uit het in bezwaar geproduceerde dossier blijkt met betrekking tot de beperkingen van appellante en de inhoud van de voor haar geselecteerde functies en mede in aanmerking genomen de inhoud van gedaagdes brief van 31 januari 2005, is de Raad van oordeel dat de onderhavige schatting een nog als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid bezit.
In verband hiermee overweegt de Raad dat de zogeheten Sbc-code 317010 de benaming "winkelbediende, verkoper" heeft maar dat uit de stukken waarop het primair besluit is gebaseerd, duidelijk blijkt dat onder deze code drie functies zijn geselecteerd waarin het gaat om telefonische verkoop. Ook de door appellante in haar brief van 29 maart 2005 genoemde "verkoopmedewerker bakkerij (winkel)" blijkt een "Bell-Sell-medewerkster" bij een industriële broodbakkerij te zijn die, achter een computer zittend, telefonisch bestellingen opneemt en verwerkt en daarbij in hoofdzaak zittend werk doet.
De Raad komt daarom tot de conclusie dat het bestreden besluit terecht door de rechtbank in stand is gelaten.
Daarom komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.R.H. van Roekel.