ECLI:NL:CRVB:2005:AT6764

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2833 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling arbeidsongeschiktheid van een vrachtwagenchauffeur met rugklachten in het kader van de WAO

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een vrachtwagenchauffeur die wegens rugklachten uitgevallen is. Appellant, die op 18 februari 1999 uitviel, heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Zutphen. De rechtbank had geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant correct was vastgesteld door de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De rechtbank had daarbij de orthopedisch chirurg G.J.I.M. van der Werf als deskundige geraadpleegd om de medische grondslag van het bestreden besluit te toetsen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelt dat appellant niet meer geschikt is voor zijn eigen werk als vrachtwagenchauffeur, maar wel voor andere functies, zoals inpakker, dompelaar en parkeercontroleur. De Raad stelt vast dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 34,08% is vastgesteld, wat overeenkomt met de arbeidsongeschiktheidsklasse van 25 tot 35%.

Appellant heeft in hoger beroep enkel aangevoerd dat hij niet kan voldoen aan de functie-eisen van parkeercontroleur, gezien zijn beperkte beheersing van de Nederlandse taal en zijn lagere schoolopleiding. De Raad oordeelt echter dat appellant, gezien zijn ervaring en het behalen van zijn rijbewijs, in staat moet worden geacht om deze functie te vervullen. De Raad concludeert dat de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv juist zijn en bevestigt de uitspraak. Er zijn geen termen aanwezig om de kosten van de procedure te vergoeden.

Uitspraak

03/2833 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Zutphen onder dagtekening 1 mei 2003 tussen partijen gewezen uitspraak, geregistreerd onder nummer 00 / 1172 WAO 06. De gronden van het hoger beroep zijn aangevoerd door mr. P.A.M. Staal, advocaat te Woerden, die zich als opvolgend gemachtigde van appellant had gesteld.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op
19 april 2005, waar partijen met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Appellant is op 18 februari 1999 wegens rugklachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur. Bij besluit van 8 maart 2000 heeft gedaagde geweigerd om appellant in aansluiting op de wettelijke wachttijd van 52 weken, met ingang van 17 februari 2000, in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO), op de grond dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is. Bij besluit van
3 oktober 2000 (hierna: het bestreden besluit) heeft gedaagde het bezwaar tegen het besluit van 8 maart 2000 gegrond verklaard en aan appellant alsnog met ingang van 17 februari 2000 een uitkering ingevolge de WAO toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
Blijkens de daaraan ten grondslag liggende verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige gegevens berust het bestreden besluit op een beoordeling volgens welke appellant weliswaar niet meer geschikt is voor het eigen vroegere werk als vrachtwagenchauffeur, maar nog wel in staat is tot het verrichten van diverse andere loondienstfuncties. Gedaagdes bezwaararbeidsdeskundige heeft bij (hernieuwde) raadpleging van het Functie Informatie Systeem als voor appellant passende arbeidsmogelijkheden de volgende functies geselecteerd: inpakker genees- en levensmiddelen, dompelaar en parkeercontroleur, en vastgesteld dat vergelijking van de aan die functies te ontlenen resterende verdiencapaciteit met het maatgevende inkomen van appellant leidt tot een mate van arbeidsongeschiktheid van 34,08%, overeenkomend met indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 25 tot 35%.
De rechtbank heeft in de namens appellant in beroep aangevoerde bezwaren tegen de medische grondslag van het bestreden besluit aanleiding gevonden om de orthopaedisch chirurg G.J.I.M. van der Werf als deskundige te raadplegen. Gelet op de voorhanden zijnde medische gegevens, waaronder de bevindingen van de deskundige Van der Werf, heeft de rechtbank geoordeeld dat de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van zijn arbeidsvermogen niet onjuist door gedaagde zijn ingeschat. Daarvan uitgaande moet appellant ten tijde hier van belang in staat worden geacht evenvermelde drie voor de schatting gebruikte functies te vervullen.
De rechtbank heeft het tevens genoegzaam aannemelijk geacht dat die functies ook in arbeidskundig opzicht, in het bijzonder wat betreft het in twee van die functies gevraagde opleidingsniveau - te weten VBO-niveau in de functie van monteur en VBO/MAVO-niveau in de functie van parkeercontroleur - voor appellant geschikt zijn te achten, waarbij de rechtbank van belang heeft geacht de jarenlange ervaring van appellant als nationaal werkend vrachtwagenchauffeur.
In hoger beroep is namens appellant uitsluitend aangevoerd dat hij zich niet kan verenigen met het feit dat ook de functie van parkeercontroleur voor hem passend is bevonden, zulks gelet op het feit dat hij met moeite de lagere school heeft voltooid en beheersing van de Nederlandse taal niet zijn sterkste kant is.
De Raad overweegt in de eerste plaats aanleiding te zien om zijn beoordeling te beperken tot vorenomschreven grief van arbeidskundige aard met betrekking tot de functie van parkeercontroleur.
De Raad ziet vervolgens die grief, in navolging van de rechtbank, niet slagen. Uit de beschikbare gegevens komt naar voren dat appellant de lagere school heeft doorlopen en vervolgens de toenmalige ambachtschool heeft bezocht, zij het dat hij die school niet met een diploma heeft afgesloten. Tevens blijkt appellant in staat te zijn geweest zijn rijbewijs BCDE te behalen en vervolgens jarenlang als vrachtwagenchauffeur te functioneren.
Onder deze omstandigheden houdt ook de Raad het ervoor dat appellant geacht moet worden te beschikken over het voor de functie van parkeercontroleur vereiste VBO/MAVO-niveau. De gestelde beperkte (schriftelijke) beheersing van de Nederlandse taal staat evenmin in de weg aan het kunnen vervullen van deze functie door appellant, waarbij de Raad in aanmerking neemt dat ook de eisen die in deze functie worden gesteld aan (schriftelijke) taalbeheersing een beperkt karakter zullen hebben.
Het hoger beroep van appellant slaagt aldus niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. K.J.S. Spaas als voorzitter en mr. J.W. Schuttel en mr. F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van drs. T.R.H. van Roekel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2005.
(get.) K.J.S. Spaas.
(get.) T.R.H. van Roekel.