ECLI:NL:CRVB:2005:AT6746
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- B.M. van Dun
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Ontbinding arbeidsovereenkomst en weigering WW-uitkering na verwijtbare werkloosheid
In deze zaak gaat het om de appellant die in hoger beroep is gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin zijn verzoek om een WW-uitkering werd afgewezen. De appellant was werkzaam als lokaal- en klassenassistent bij de Hogeschool Maastricht, later Hogeschool Zuyd, en had zijn arbeidsovereenkomst laten ontbinden door de kantonrechter. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de appellant verwijtbaar werkloos is geworden, omdat hij zonder duidelijke noodzaak de kantonrechter heeft verzocht om de arbeidsovereenkomst te ontbinden. De Raad stelt vast dat de werkgever zich redelijkerwijs heeft opgesteld en dat er geen onaanvaardbare situatie was die de ontbinding rechtvaardigde. Hierdoor is de weigering van de WW-uitkering door gedaagde 1, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), terecht.
Daarnaast wordt in de uitspraak ingegaan op de vraag of de bestuursrechter bevoegd is om te oordelen over de weigering van een bovenwettelijke uitkering. De Raad concludeert dat de beslissing van gedaagde 2, de Stichting Hogeschool Zuyd, om geen bovenwettelijke uitkering toe te kennen, geen publiekrechtelijke grondslag heeft en derhalve niet onder de bestuursrechtelijke rechtsgang valt. De rechtbank had zich onbevoegd moeten verklaren voor dit deel van de zaak.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor wat betreft de weigering van de WW-uitkering, maar vernietigt de uitspraak voor wat betreft de bovenwettelijke uitkering en verklaart de rechtbank onbevoegd. Tevens wordt gedaagde 2 veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 966,-- bedragen, en moet de Stichting Hogeschool Zuyd het griffierecht van € 111,-- vergoeden.