ECLI:NL:CRVB:2005:AT6722

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5837 NABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring hoger beroep wegens termijnoverschrijding

In deze zaak gaat het om een verzet tegen de niet-ontvankelijkverklaring van een hoger beroep door de Centrale Raad van Beroep. De opposant had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, maar dit beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend. De uitspraak van de rechtbank was op 3 oktober 2002 aan de partijen verzonden, waardoor de termijn voor het indienen van hoger beroep op 4 oktober 2002 begon en op 14 november 2002 eindigde. Het beroepschrift van de opposant, gedateerd op 14 november 2002, werd echter pas op 17 november 2002 ter post bezorgd en op 19 november 2002 ontvangen door de Raad, wat betekent dat het buiten de termijn was ingediend.

De opposant heeft in zijn verzetschrift aangevoerd dat hij de brief van 7 juli 2004, waarin hem werd gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding, niet had ontvangen. De Raad heeft echter geen aanleiding gezien om het eerdere oordeel te herzien, aangezien de opposant niet tijdig heeft gereageerd op de verzoeken om uitleg over de termijnoverschrijding. De Raad concludeert dat er geen reden is om aan te nemen dat de opposant niet in verzuim is geweest. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het verzet ongegrond verklaard, waarmee de eerdere uitspraak in stand blijft. De uitspraak werd gedaan door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van mr. P.E. Broekman als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 31 mei 2005.

Uitspraak

02/5837 NABW
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen:
[opposant], wonende te [woonplaats], opposant,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, geopposeerde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij uitspraak van de Raad van 17 augustus 2004 is het door opposant ingestelde hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 3 oktober 2002, reg.nr. 01/4533 NABW, niet-ontvankelijk verklaard, op de grond dat het beroepschrift niet tijdig bij de Raad is ingediend.
Tegen deze uitspraak heeft opposant een verzetschrift ingediend.
Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te worden gehoord ter zitting van 19 april 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Volgens artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met de artikelen 6:7, 6:8, 6:9 en 6:11 van die wet geldt het volgende.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken. Deze termijn gaat in op de dag na die waarop de aangevallen uitspraak door middel van toezending van een afschrift aan partijen is bekendgemaakt.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
De uitspraak van de rechtbank is op 3 oktober 2002 aan partijen verzonden, waardoor de termijn voor het instellen van hoger beroep op 4 oktober 2002 is aangevangen en derhalve op 14 november 2002 is geëindigd. Het op 14 november 2002 gedateerde beroepschrift van opposant is blijkens de poststempel op de envelop waarin het zich bevond, op 17 november 2002 (abusievelijk is in de uitspraak van de Raad van
17 augustus 2004 als datum 14 november 2002 vermeld) en dus buiten de beroepstermijn, ter post bezorgd waarna het op 19 november 2002 ter griffie van de Raad is ontvangen. Op grond van deze gegevens moet worden geconcludeerd dat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
Bij schrijven van 7 juli 2004 is opposant gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Opposant heeft daarop niet geantwoord.
Vervolgens heeft de Raad bij uitspraak van 17 augustus 2004 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn.
In het verzetschrift heeft opposant aangevoerd dat hij de brief van 7 juli 2004 niet heeft ontvangen.
Bij schrijven van 8 november 2004 is onder toezending van een afschrift van de brief van 7 juli 2004, aan opposant opnieuw gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding.
Opposant heeft daarop bij brief van 12 november 2004 wederom als reactie gegeven dat hij de brief van 7 juli 2004 destijds niet heeft ontvangen.
De Raad ziet in het vorenstaande geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan in zijn eerder genoemde uitspraak is gegeven.
Hetgeen in het verzetschrift is aangevoerd bevat geen grond waarop redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat opposant in verzuim is geweest.
De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gegeven door mr. A.B.J. van der Ham, in tegenwoordigheid van
mr. P.E. Broekman als griffier en uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2005.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) P.E. Broekman.
MvK28054