ECLI:NL:CRVB:2005:AT6710

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/628 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan belang

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 20 mei 2005, is het hoger beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard. De appellant, vertegenwoordigd door mr. K.L. Sett, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2002. De zaak betreft een geschil met de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), die in dit geding de plaats innam van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002.

Tijdens de procedure heeft gedaagde, het Uwv, medegedeeld dat het bestreden besluit van 7 juli 1999 niet langer werd gehandhaafd. De Raad heeft vastgesteld dat de appellant geen verzoek om schadevergoeding heeft ingediend en dat hij geen belang meer heeft bij de behandeling van het hoger beroep. Hierdoor werd het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

De Raad heeft tevens geoordeeld dat gedaagde, op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, in de proceskosten van de appellant moet worden veroordeeld. De kosten voor verleende rechtsbijstand in beroep en hoger beroep zijn begroot op in totaal € 1.288,-. Daarnaast dient het Uwv het door de appellant betaalde griffierecht van € 111,- te vergoeden. De uitspraak is gedaan in het openbaar, waarbij de betrokken rechters de beslissing hebben ondertekend.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/628 ZW
UITSPRAAK
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Wet structuur en uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is door mr. K.L. Sett, advocaat te Hilversum, op bij aanvullend beroepschrift vermelde gronden, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 24 december 2002, nr. AWB 99/7896 ZW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 8 april 2005, waar partijen niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Bij schrijven van 23 maart 2005 heeft gedaagde medegedeeld het bestreden besluit van
7 juli 1999 niet langer te handhaven.
Gezien dit schrijven is de Raad, mede in aanmerking nemend dat appellant geen verzoek om schadevergoeding heeft gedaan, van oordeel dat appellant geen belang meer heeft bij de behandeling van het hoger beroep en dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-.
Gelet op hetgeen hiervoor is ovcrwogen stelt de Raad ten slotte vast dat het door appellant zowel in eerste aanleg als in hoger beroep betaalde griffierecht door gedaagde dient te worden vergoed.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant, in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde recht van € 111,- vergoedt.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van mr. M.F. van Moorst als griffier en uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2005.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.F. van Moorst.
BKH