ECLI:NL:CRVB:2005:AT6666
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van prematuur bezwaar tegen premienaheffing voor gelegenheidswerkers
In deze zaak heeft appellant, een ondernemer gespecialiseerd in het enten van rozenstammen, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De rechtbank had op 1 maart 2004 een eerder beroep van appellant ongegrond verklaard, dat betrekking had op een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) van 29 november 2002, waarin de bezwaren van appellant tegen een correctienota van 13 juni 2001 ongegrond werden verklaard. Appellant had in 1997 en 1998 betalingen gedaan aan gelegenheidswerkers en zelfstandige ondernemers, wat leidde tot een boekenonderzoek door het UWV in 2000. Na dit onderzoek ontving appellant een brief waarin hij werd geïnformeerd over de geconstateerde verschillen en de mogelijkheid om bezwaar te maken.
Appellant heeft op 11 januari 2001 bezwaar gemaakt tegen de correctienota, maar het UWV verklaarde dit bezwaar prematuur, omdat er nog geen definitief besluit was genomen. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak op 12 mei 2005 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte het bezwaar van appellant als prematuur heeft aangemerkt. De Raad oordeelde dat de brief van 1 december 2000 geen besluit was waartegen bezwaar kon worden ingesteld, en dat appellant niet redelijkerwijs kon afleiden dat er al een correctiebesluit was genomen. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep gegrond.
De Raad heeft het UWV veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn rechtsbijstand had ingeschakeld. De kosten werden begroot op € 644,--. Tevens werd bepaald dat het UWV het door appellant betaalde recht in beide instanties van € 131,-- moest vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van duidelijke communicatie van bestuursorganen en de noodzaak om bezwaarschriften correct te behandelen.