ECLI:NL:CRVB:2005:AT6665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1154 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag premiekorting WAO wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft appellante, vertegenwoordigd door G. Louw van Robidus Adviesgroep B.V., hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 9 februari 2004 geoordeeld dat de aanvraag van appellante voor een premiekorting op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) niet in behandeling kon worden genomen, omdat deze niet binnen de wettelijke termijn van één jaar na aanvang van de dienstbetrekking was ingediend. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 maart 2005, waarbij appellante werd bijgestaan door mr. D. Loen en gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), werd vertegenwoordigd door mr. T.K. Dik.

De Raad heeft vastgesteld dat de aanvraag om premiekorting pas op 27 februari 2003 was ingediend, terwijl de werknemer op 1 februari 2002 in dienst was getreden. De Raad oordeelt dat een eerder telefonisch verzoek niet kan worden aangemerkt als een formele aanvraag, aangezien de wet vereist dat aanvragen schriftelijk worden ingediend bij het bevoegde bestuursorgaan. De Raad benadrukt dat de termijn van één jaar een materiële voorwaarde is voor de premiekorting en dat deze termijn niet kan worden overschreden zonder gevolgen.

De Raad concludeert dat de rechtbank terecht het beroep van appellante ongegrond heeft verklaard. De Raad ziet geen aanleiding om gedaagde te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, waarmee de Centrale Raad van Beroep de eerdere beslissing handhaaft.

Uitspraak

04/1154 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante] te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft G. Louw, werkzaam bij Robidus Adviesgroep B.V. te Zaandam, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 9 februari 2004 onder kenmerk 03/1247 door de rechtbank Haarlem gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 3 maart 2005, waar appellante is verschenen bij gemachtigde mr. D. Loen, kantoorgenote van G. Louw en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. T.K. Dik, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Voor een overzicht van de feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
Bij het bestreden besluit van 21 juli 2003 heeft gedaagde zijn besluit van 4 juni 2003 gehandhaafd, waarbij aan appellante is medegedeeld dat haar aanvraag betreffende een premiekorting als bedoeld in artikel 79b van de Wet op de Arbeidsongeschiktheids-verzekering (hierna:WAO) en artikel 82a van de Werkloosheidswet (hierna: WW) niet in behandeling wordt genomen omdat de aanvraag niet is ingediend binnen de daarvoor geldende wettelijke termijn van één jaar na aanvang van de dienstbetrekking. Het beroep van appellante tegen dit besluit is door de rechtbank ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellante de juistheid van die uitspraak bestreden. Daarbij heeft zij de in beroep bij de rechtbank aangevoerde gronden herhaald. Appellante meent dat er sprake is van onverschuldigde - en dus terugvorderbare - premiebetaling harerzijds, acht het buiten behandeling laten van de aanvraag een te zware sanctie op een geringe termijnoverschrijding en beroept zich op de strekking van de wet, op onvoldoende voorlichting en op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel.
Met de rechtbank en op dezelfde gronden is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Hieraan voegt de Raad nog het volgende toe.
Vaststaat dat de aanvraag om premiekorting niet binnen de voorgeschreven termijn van één jaar is ingediend nu de werknemer op 1 februari 2002 bij appellante in dienst is getreden en de aanvraag niet eerder dan 27 februari 2003 is gedaan. Een mogelijk eerder gedane telefonische aanvraag kan niet als een aanvraag als bedoeld in artikel 79b van de WAO en artikel 82a van de WW worden aangemerkt nu een aanvraag ingevolge artikel 4:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) schriftelijk bij het bevoegde bestuursorgaan moet worden ingediend.
De ratio van de onderhavige premiekortingsregeling is niet het geven van een beloning achteraf vanwege het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte, waarbij de termijnstelling vooral een karakter van orde heeft. Blijkens de ontstaansgeschiedenis van de wet ligt de ratio in het stimuleren van de werkgever tot het in dienst nemen van een arbeidsgehandicapte door hem een premiekorting in het vooruitzicht te stellen. Dit impliceert dat de werkgever zich reeds ten tijde van de indiensttreding van de werknemer bewust is van de mogelijkheid tot premiekorting en dat deze één van zijn beweegredenen vormt de werknemer in dienst te nemen. De aanvraagtermijn van één jaar is een materiële toepassingsvoorwaarde voor de premiekorting. In dit licht bezien kan geen van appellantes grieven slagen.
Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat de rechtbank het beroep van appellante terecht ongegrond heeft geacht.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep.
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. G. van der Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van A.H. Hagendoorn-Huls als griffier en uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2005.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.H. Hagendoorn-Huls.