ECLI:NL:CRVB:2005:AT6664
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Privaatrechtelijke dienstbetrekking en managementovereenkomsten in de sociale zekerheidswetgeving
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 5 december 2003 werd gedaan. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 23 maart 2005. Appellante, een makelaarskantoor, had een managementovereenkomst gesloten met betrokkenen, die werkzaamheden voor haar verrichtten. De Raad moest beoordelen of er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking tussen appellante en de betrokkenen, die ook aandeelhouders waren.
De Raad oordeelde dat de betrokkenen, op basis van hun managementovereenkomsten, verplicht waren hun werkzaamheden persoonlijk te verrichten. Dit betekende dat vervanging niet mogelijk was en dat er sprake was van loonbetalingen. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de betrokkenen onder gezag van appellante werkten, aangezien hun ontslag of schorsing door de algemene aandeelhoudersvergadering (ava) een meerderheid van 2/3e vereiste. Dit maakte het voor betrokkenen moeilijk om hun ontslag tegen te houden.
De Raad concludeerde dat de rechtbank op goede gronden had geoordeeld dat de betrokkenen in een privaatrechtelijke dienstbetrekking tot appellante werkzaam waren. De enkele omstandigheid dat betrokkenen geldleningen aan appellante hadden verstrekt, was onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van gezamenlijk ondernemerschap. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af, zonder aanleiding tot een kostenveroordeling.