ECLI:NL:CRVB:2005:AT6661

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 mei 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/2188 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over hoogte tegemoetkoming kosten keukenaanpassing voor rolstoelgebonden appellante

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een rolstoelgebonden appellante tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel. Appellante had in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten verzocht om een tegemoetkoming in de kosten van woningaanpassingen, specifiek voor de aanpassing van haar keuken. De gemeente had in eerste instantie een bedrag van f 3.363,05 toegewezen, maar appellante was van mening dat dit bedrag te laag was en dat de voorgestelde aanpassingen niet adequaat waren. De rechtbank had het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard, maar het hoger beroep richtte zich specifiek tegen het deel van de uitspraak dat de tegemoetkoming in de kosten van de keukenaanpassing op een lager bedrag had vastgesteld dan appellante had gevraagd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 2 maart 2005, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat appellante niet akkoord ging met de door de gemeente voorgestelde aanpassingen, omdat deze niet voldeden aan haar behoeften. Appellante had een advies van haar ergotherapeute overgelegd, waarin werd gepleit voor specifieke aanpassingen in de keuken om haar belasting te verlichten. De gemeente hield echter vast aan haar standpunt dat de voorgestelde aanpassingen niet noodzakelijk waren en dat goedkopere alternatieven beschikbaar waren.

Na het horen van de argumenten van beide partijen, concludeerde de Raad dat de gemeente terecht had geoordeeld dat de door appellante gewenste aanpassingen niet noodzakelijk waren vanuit medisch oogpunt. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de gemeente niet verplicht was om de hogere tegemoetkoming te verlenen. De Raad wees ook een proceskostenveroordeling in hoger beroep af, omdat er geen aanleiding voor was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 25 mei 2005.

Uitspraak

03/2188 WVG
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante heeft mr. P.J. Hagemeijer, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 maart 2003, reg.nr. AWB 02/362 WVG.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 2 maart 2005, waar appellante in persoon is verschenen bijgestaan door mr. Hagemeijer, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. A. Muller, werkzaam bij de gemeente Veghel.
II. MOTIVERING
Appellante is volledig rolstoelgebonden. Op 9 april 2001 heeft zij gedaagde in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten verzocht om toekenning van een tegemoetkoming in de kosten van een aantal woningaanpassingen. Daarbij heeft zij een door haar behandelend ergotherapeute B. Dingelstad van het revalidatiecentrum Tolbrug op 2 april 2001 opgemaakt advies overgelegd. Deze heeft op basis van de vaststelling dat bij appellante sprake is van overbelastingsklachten van de armen tengevolge van het moeten reiken naar de bovenkasten van de keuken en het gezeten in de rolstoel zelf moeten sluiten van deuren geadviseerd tot het aanbrengen van een aantal woningaanpassingen. Op 11 juni 2001 heeft appellante gedaagde desgevraagd een offerte doen toekomen waarin als totaalprijs voor de voorgestelde woningaanpassingen een bedrag van f 17.463,25 wordt genoemd. Uitgangspunt van deze offerte is het aanbrengen van deurdrangers, het ombouwen van het aanrecht tot een hoekaanrecht met voor appellante toegankelijke onderkasten en het vervangen van een versleten douchezitje.
Bij primair besluit van 31 augustus 2001 heeft gedaagde overeenkomstig het in het kader van deze aanvraag door de bouwkundig/ergonomisch adviseur ing. F.G.H.M. van de Loo van Argonaut B.V. opgemaakt rapport van 6 augustus 2001, de aanvraag van appellante tot een bedrag van f 3.363,05 toegewezen. Gedaagde heeft zich daarbij overeenkomstig dit rapport op het standpunt gesteld dat het aanbrengen van deurdrangers niet noodzakelijk wordt geacht en derhalve niet voor vergoeding in aanmerking komt. Voorts heeft gedaagde zich gezien dit rapport op het standpunt gesteld dat het plaatsen van een dubbele aanrechtkast aan de overzijde van het bestaande aanrecht als de goedkoopste adequate voorziening moet worden aangemerkt.
Bij besluit op bezwaar van 2 januari 2002 heeft gedaagde het bezwaar van appellante tegen het besluit van 31 augustus 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft - voorzover hier van belang - het besluit van 2 januari 2002 gedeeltelijk vernietigd en bepaald dat de voorziening van automatische deurdrangers voor de buitendeuren wordt toegekend. Voor het overige heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard.
Allereerst stelt de Raad vast dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen de aangevallen uitspraak voorzover daarbij het beroep tegen dat deel van het besluit van 2 januari 2002 waarbij de tegemoetkoming in de kosten van de keukenaanpassing op een lager bedrag is gesteld dan appellante had gevraagd, ongegrond is verklaard.
Appellante kan zich - kortgezegd - niet verenigen met het door gedaagde voorgestane aanbrengen van de keukenkasten aan de overzijde van de wand met het huidige aanrecht omdat zij dan telkens tussen de kast en het aanrecht om de centraal in de keuken geplaatste keukentafel heen zou moeten manoeuvreren. Zij heeft in dat verband aangevoerd dat het verplaatsen van de keukentafel zonder verlies van zitplaatsen niet mogelijk is en daarbij gewezen op het belang van de bereikbaarheid van lift en deuren. Appellante heeft om een en ander inzichtelijk te maken aan de Raad een gedetailleerde situatieschets van de keuken overgelegd. Voorts heeft appellante zich ter staving van haar standpunt in hoger beroep nogmaals beroepen op de aan de rechtbank overgelegde expertise van de revalidatiearts P.W.A. Muitjens van 28 mei 2002. Deze arts heeft geconcludeerd dat van de door gedaagde voorgestane oplossing geen verlichting van de belasting op de schoudergordel wordt verwacht. Voorts heeft hij aangeraden om de lage keukenkasten op het keukenblok te laten aansluiten.
Gedaagde houdt vast aan het standpunt dat het door appellante gewenste zogenaamde hoekaanrecht vanuit medisch oogpunt niet noodzakelijk is en duurder is dan het plaatsen van twee keukenkastjes op de door gedaagde voorgestelde plaats in de keuken.
De Raad heeft in hetgeen door appellante is aangevoerd geen grond gevonden voor het oordeel dat het plaatsen van twee lage keukenkasten tegen de wand aan de overzijde van het huidige aanrecht niet als de goedkoopste adequate voorziening kan worden aangemerkt. Op grond van de door appellante verstrekte gegevens met betrekking tot de keuken, daarbij mede in aanmerking genomen de ruime omvang van de keuken en de mogelijkheid een beroep te doen op andere leden van het gezin, is de Raad van oordeel dat het redelijkerwijs mogelijk is om door het verplaatsen van de keukentafel een ongehinderde doorgang te creëren ten behoeve van het bereiden van maaltijden door appellante en ten behoeve van het gezamenlijk nuttigen van maaltijden tot een geschikte opstelling van de tafel te komen. Ook het rapport van de revalidatiearts Muitjens van 28 mei 2002 biedt geen grond voor het oordeel dat van appellante niet kan worden gevergd dat de centraal in de keuken geplaatste tafel wordt verplaatst. Nu ook anderszins niet is gebleken dat deze situering zal leiden tot overbelastingsklachten, komt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten, in rechte stand houdt.
Voor een proceskostenveroordeling in hoger beroep ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voorzover aangevochten.
Aldus gegeven door mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter, en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van B.M. Biever-van Leeuwen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 mei 2005.
(get.) M.I. ’t Hooft.
(get.) B.M. Biever-van Leeuwen.